Overheidssubsidie voor ontwikkelingsactiviteiten van de missie.
In 1949 maakte Nederland een bescheiden begin met wat nu ontwikkelingssamenwerking heet. De regering stelde geld beschikbaar voor hulpprogramma’s van de Verenigde Naties en ging later ook zelf deskundigen uitzenden naar ontwikkelingslanden. Het besluit om met ingang van 1965 activiteiten van niet-commerciële particuliere organisaties te subsidiëren was een volgende stap in de evolutie van het Nederlandse beleid inzake ontwikkelingssamenwerking. Voor het eerste jaar stelde de verantwoordelijke staatssecretaris I.N.Th. Diepenhorst 5 miljoen gulden beschikbaar, hetgeen neerkwam op 2% van het overheidsbudget voor ontwikkelingshulp. Heden ten dage is er voor hulpverlening via niet-gouvernementele organisaties een veelvoud aan middelen beschikbaar. Op de begroting van 2004 is ruim 450 miljoen euro gereserveerd voor medefinanciering, circa 11,8 % van het totale budget voor ontwikkelingssamenwerking. Particuliere ontwikkelingsorganisaties, waaronder het katholieke Cordaid, zijn in bijna veertig jaar tijd uitgegroeid tot een onmisbare schakel in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid.
Het is wel eens anders geweest.Lange tijd – zowel vóór als na 1965 – werden de initiatieven van particuliere zijde van overheidswege met de nodige reserve bejegend. Dat betrof niet alleen het werk van de missie en zending, maar ook dat van de in 1956 opgerichte Nederlandse Organisatie Voor Internationale Bijstand (NOVIB). Particuliere organisaties moesten hun plaats in het Nederlandse hulpbeleid bevechten bij politici maar vooral tegen de met de voorbereiding en uitvoering van dit beleid belaste ambtenaren. In dit artikel sta ik stil bij de rol die de missie heeft gespeeld bij de totstandkoming en uitbouw van het medefinancieringsprogramma en bij de wijze waarop vanuit het overheidsapparaat werd aangekeken tegen de pogingen van missieorganisaties om de subsidiecriteria te verruimen.
In de nog schaarse literatuur over de bijdrage van de missie aan de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking is vooral aandacht besteed aan de intenties en motieven van Nederlandse missieorganisaties. De rol van beleidsmakers – politici, maar vooral ambtenaren – kwam nauwelijks aan bod. Recent onderzoek in de archieven van de Nederlandse ministerraad en vooral het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken stelde mij in staat in dit artikel hun rol in kaart te brengen.
Mari Smits, ‘“Geef ons nu maar subsidie en bemoei je er verder niet mee”. Overheidssubsidie voor ontwikkelingsactiviteiten van de missie’ in: Trajecta 13 (2004), pp. 147-162.
Tevens verschenen in: Th. Clemens, P. Klep en L. Winkeler (red.) Moeizame moderniteit. Katholieke cultuur in transitie. Opstellen voor Jan Roes (1939-2003) (Nijmegen: Valkhof Pers, 2003), pp. 147-162.
Recente reacties