Home » Boeken » Met kompas emigreren

Met kompas emigreren

Katholieken en het vraagstuk van de emigratie in Nederland, 1946-1972

Uitgave: Katholiek Documentatie Centrum Nijmegen, 1989. Hieronder volgt een bewerkte versie van de inleiding.

 

Met kompas emigrerenDe literatuur over de geschiedenis van de Nederlandse emigratie wordt tot op heden [1989] vooral beheerst door werken die handelen over de Nederlandse emigratie naar Noord-Amerika in het midden van de vorige eeuw. En als er één aspect is dat bij de negentiende eeuwse emigratiegolf veel aandacht krijgt is het wel de (veronderstelde) protestantse oorsprong van deze emigratiegolf. Algemeen bekend is de trek van de Afgescheidenen onder leiding van dominee A.C. van Raalte naar Michigan en van dominee H.P. Scholte naar Iowa, die daar nederzettingen en hun (Afgescheiden) kerk hebben gesticht. Of zoals Henk van Stekelenburg het in 1983 uitdrukte: “The calvinists have been able to preserve their identity in a church and social context. This has been of a great assistance to historiography .” 1
Daarentegen bleef het aandeel van katholieken in deze trek onderbelicht. Katholieke emigranten trokken er niet op uit, zoals van protestantse zijde gebeurde, om in een ander werelddeel een eigen kerkgenootschap te stichten; de kerken die zij stichtten gingen deel uitmaken van de Rooms-Katholieke Kerk in het land van bestemming. Katholieke Nederlanders emigreerden vaak individueel of in klein gezinsverband en verloren gewoonlijk vroeg of laat het besef van hun Nederlandse herkomst. In een artikel uit 1987 haalt de Amerikaanse historicus van Nederlandse origine Robert P. Swierenga zijn collega H.S. Lucas – een Amerikaanse katholiek van Nederlandse afkomst – aan, die hierover zegt: “De gemeenschappelijke banden van het geloof maakten het hun mogelijk om zich gelukkig te voelen bij mensen die geen Nederlander waren(…). De Nederlandse katholieken hadden niet zo’n uitgesproken neiging om zich in Nederlandse gemeenschappen te vestigen. Ze verspreidden zich, werden al snel geassimileerd en lieten dus weinig karakteristieke sporen na.”2 Van Stekelenburg brengt daarnaast nog een aantal andere redenen naar voren waarom het katholieke aandeel in de Nederlandse emigratie onderbelicht is gebleven. Dit zijn de geringere omvang van de documentatie hierover, het ontbreken van leidende personen onder de emigranten van katholieken huize en het feit dat de meeste historici die de Nederlandse emigratiegeschiedenis bestudeerden een protestantse achtergrond hadden.3
Ondanks deze onderbelichting moeten we het katholieke aandeel in de emigratie niet onderschatten. Terwijl de Afgescheidenen in de periode 1831-1847 maar liefst 28% van het totale aantal emigranten uitmaakten, lag dit percentage voor de rooms-katholieken nog altijd op 19%. In 1849 was 38,15% van de Nederlandse bevolking rooms-katholiek.4
Naast deze onderbelichting van de emigratie van katholieken moeten wij er rekening mee houden dat katholiek Nederland pas in een laat stadium serieus aandacht ging besteden aan het emigratievraagstuk. Van de zijde van de kerk werd pas in 1912 in een pauselijk document een officiële politiek aangaande emigratie geformuleerd. Weliswaar werd in 1925 in Nederland de Roomsch-Katholieke Emigratievereeniging opgericht, maar haar belangrijkste activiteit bestond uit het organiseren van het RK Emigratie-congres op 15 november 1927. Van de zijde van de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond (KNBTB) en de RK Landarbeidersbond St. Deusdedit bestond slechts interesse voor emigratie naar het (katholieke) Frankrijk. Tenslotte moeten we rekening houden met het feit dat van de zijde van de clerus de trek naar Amerika vaak werd afgeraden. Deze landen werden gezien als landen waarin de protestanten de boventoon voerden. Bovendien was men van katholieke zijde beducht voor de grote morele gevaren die aan een landverhuizing verbonden waren.

Tot in de jaren twintig van deze eeuw bestond er van overheidswege geen interesse voor emigratie. Voordien was emigratie vooral een zaak van individuele emigranten, ondernemingen (met name rederijen en ‘landagents’) en kerkgenootschappen. Om met name de invloed van malafide “steamship and landagents”5 tegen te gaan, werd in 1913 de particuliere Nederlandsche Vereeniging Landverhuizing opgericht om potentiële emigranten te voorzien van goede en betrouwbare informatie. In 1923 volgde de oprichting van de Emigratie Centrale Holland op initiatief van de Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel. De ECH regelde het transport van emigranten, alsmede de bescherming van hun belangen. Beide instanties fuseerden in 1931 tot de Stichting Landverhuizing Nederland (SLN), waarin ook de overheid betrokken werd. Na de Tweede Wereldoorlog zou de SLN – totdat in 1952 de Wet op de organen voor de emigratie in werking trad –fungeren als het overheidsorgaan dat emigratieaangelegenheden coördineerde en afhandelde.
In de jaren twintig werd de verzuiling ook op het gebied van de emigratie actief. In 1925 werd de RK Emigratievereeniging opgericht om “voorlichting te geven aan RK emigranten en dezen behulpzaam te zijn onder godsdienstig en economisch opzicht”.6 In 1927 volgde de oprichting van de Gereformeerde Emigratie Vereeniging, die in 1938 haar naam wijzigde in Christelijke Emigratie Centrale. Van echt georganiseerde emigratie was echter pas sprake na 1945 toen de overheid en de maatschappelijke organisaties gezamenlijk de emigratie ter hand gingen nemen zowel op het gebied van de voorlichting en voorbereiding, als het vervoer en de ontvangst in het land van bestemming.

Na de tweede wereldoorlog kwam een emigratiebeweging op gang die ook voor katholiek Nederland van grote betekenis was. Aanhoudend tekort aan voedsel, woningnood, een nieuwe oorlogsdreiging en vooral het besef dat Nederland overbevolkt raakte, droegen er toe bij dat bij velen het verlangen leefde om elders in de wereld een nieuw bestaan op te bouwen. Bijna een derde van de Nederlandse bevolking wilde wel vertrekken,7 maar slechts één op de tien emigratiegezinden zou de daad bij het woord voegen.8
Aanvankelijk had de emigratiedrang vooral betrekking op boeren die geconfronteerd werden met het probleem van onvoldoende vestigingsmogelijkheden in eigen land om een gezond boerenbedrijf op te zetten. Dit zogenaamde ‘kleine’ of ‘jonge boeren-probleem’ was vooral actueel op de zandgronden in het zuiden en oosten van het land. De KNBTB, waarvan de meeste leden juist uit die gebieden afkomstig waren, ging zich onmiddellijk na de oorlog over dit probleem beraden en zag in emigratie één van de oplossingen. Om emigratiezaken binnen de bond beter te coördineren en de emigratie te organiseren werd in 1947 de Emigratie-Stichting van de KNBTB opgericht. Door de KNBTB werden daarnaast deskundigen naar Frankrijk en Brazilië gezonden om de emigratiemogelijkheden ter plekke te bestuderen. In beide landen wilde men een vorm van groepsmigratie realiseren om daarmee de sociale en religieuze gevolgen van de emigratie zoveel mogelijk op te vangen. In Frankrijk resulteerde dit in de aankoop van een opleidingscentrum in het Garonnegebied van waaruit boeren geplaatst werden in de omgeving, terwijl in Brazilië een circa vijfduizend hectaren grote ‘fazenda’ werd aangekocht voor de vestiging van een landbouwkolonie. Ondanks deze inspanningen bleek de na-oorlogse emigratiegolf zich echter in een andere richting te bewegen. Canada, Australië en NieuwZeeland werden de voornaamste emigratielanden, waarbij de aantallen emigranten voor Brazilië en Frankrijk door gebrek aan opnamecapaciteit (Brazilië) en gebrek aan belangstelling (Frankrijk) in het niet vielen.
Hoewel de agrarische emigratie het startpunt vormde voor de na-oorlogse emigratie zou het daarbij niet blijven. Ook vele niet-agrariërs gingen emigreren. Vanaf 1950 vormden zij de overgrote meerderheid van het totaal aantal emigranten.9 In navolging van de KNBTB gingen ook de Katholieke Arbeidersbeweging (KAB) en de Katholieke Middenstandsbond (NRKM) ten behoeve van hun leden eigen, diocesaan georganiseerde, emigratiediensten opzetten. Om ook de belangen van katholieke emigranten van niet-agrarische huize te kunnen behartigen, kwam in 1949 op initiatief van de KNBTB de Katholieke Centrale Emigratie-Stichting (KCES) tot stand. In het kader van de in 1952 tot stand gekomen Wet op de organen voor de emigratie werd de KCES erkend als aanmeldingsorgaan, wat betekende dat zij gesubsidieerd werd voor haar voorlichtings- en voorbereidingsactiviteiten en belast met het samenstellen van emigrantendossiers. De KCES voerde dit werk uit tezamen met de (inter-)diocesane emigratiestichtingen, die later opgericht werden ter vervanging of coördinatie van de diocesane emigratiediensten van de standsorganisaties. In de emigratielanden zelf was de KCES betrokken bij de (geestelijke) nazorg van de katholieke emigranten.
Emigreer op een goed kompas2De KCES probeerde te bereiken dat alle katholieke emigranten zouden emigreren onder de hoede van de katholieke organisatie. De titel van deze studie Met kompas emigreren is ontleend aan een affiche van de KCES, getiteld ‘Emigreer op een goed kompas’, waarmee propaganda werd gemaakt voor het katholieke emigratiewerk. Het woord ‘kompas’ in deze leuze heeft betrekking op het feit dat men – zoals we nog zullen zien – de katholieke emigrant niet alleen de kerk wilde meegeven, maar ook de weg wilde wijzen in het land van bestemming.
De emigratiegolf die op gang kwam na de tweede wereldoorlog had een ongekende omvang. In de jaren vijftig was jaarlijks sprake van het vertrekken van enige tienduizenden emigranten naar de toen populaire emigratielanden Canada, Australië, Nieuw-Zeeland, de Verenigde Staten en Zuid-Afrika. Een absoluut topjaar was 1952, toen er in lotaa148.690 emigranten naar elders vertrokken door bemiddeling van de erkende emigratie-organen. Vóór 1940 was er hoogstens sprake van het vertrek van enige duizenden emigranten per jaar met als topjaar 1889, toen in totaal 9100 emigranten de oceaan overstaken.10 In de eerste veertig jaren van deze eeuw was 1920 een topjaar met circa zesduizend emigranten. Na een snelle stijging tot 1952 trad er in de jaren die volgden een gestage daling op, die haar dieptepunt vond in 1963 toen er slechts circa 6800 personen emigreerden. Na een lichte stijging in de tweede helft van de jaren zestig bleef het emigratiecijfer in de jaren zeventig schommelen tussen drie- en vijfduizend emigranten per jaar.
De emigratiehausse die zich voordeed in de tweede helft van de jaren veertig en in de jaren vijftig was te zeer een gevolg van de omstandigheden van de eerste jaren na de bevrijding om van blijvende aard te zijn. Daarnaast moeten we niet vergeten dat mede door de zich gelijktijdig voltrekkende industrialisatie een economische groei tot stand kwam die de emigratiedrang verminderde, ondanks de emigratiepropaganda van de zijde van de overheid en de emigratieorganen. Deze economische groei leidde er zelfs toe dat wegens een tekort aan arbeidskrachten in eigen land, in de jaren zestig in Zuid-Europese landen arbeidskrachten werden geworven, waardoor Nederland in de paradoxale situatie kwam te verkeren zowel de emigratie als de immigratie te stimuleren.

Wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot de na-oorlogse emigratie dateert vooral uit de jaren vijftig en de eerste helft van de jaren zestig en werd veelal verricht in opdracht van instellingen die nauw betrokken waren bij de emigratie. Naast aandacht voor de verschillen in emigratiecijfers voor de verschillende regio’s in ons land en de samenstelling van de contingenten emigranten (naar leeftijd, godsdienst, beroep etc.) werd er vooral onderzoek gedaan naar de sociaal-psychologische achtergrond van de emigrant: Welke motieven speelden bij de emigrant een rol om tot de emigratiebeslissing te komen, in hoeverre beschikte de emigrant over sociale bindingen met zijn omgeving (vergeleken met niet-emigranten) en over welke karaktereigenschappen beschikte de na-oorlogse emigrant.11
Een totaaloverzicht van de na-oorlogse emigratie is te vinden in de dissertatie van B.P. Hofstede, Thwarted exodus, die weliswaar al uit 1964 dateert maar die nog steeds kan gelden als het wetenschappelijke standaardwerk over de naoorlogse emigratie. Met het wegebben van de emigratiegolf verminderde ook de wetenschappelijke aandacht voor dit verschijnsel. Pas de laatste jaren valt er weer enige wetenschappelijke aandacht voor deze nog betrekkelijk recente emigratiegolf te bespeuren, hetgeen mogelijk te verklaren is uit de lichte opleving van de belangstelling voor emigratie in de eerste helft van de jaren tachtig. De behoefte van Nederlandse emigratie-instellingen aan recente studies vormde mede de aanleiding voor nieuw onderzoek.12
Over de emigratie van katholieken is echter, afgezien van de bijdragen van Van Stekelenburg,13 waarin met name het accent wordt gelegd op de emigratie naar Noord-Amerika, nauwelijks iets gepubliceerd. Wel geeft Van Stekelenburg aan, dat er nog veel te doen valt op het gebied van de studie naar de emigratie van katholieken in de na-oorlogse periode. Hij schrijft dat “only a limited number of sourees have been made accessible, and a large arnount of material, often unarranged, remains to be catalogued and studied, particularly, newspapers and periodicals”,14 en spreekt daarom de hoop uit dat “within the context of a wider field in emigration studies ( … ) the relative neglect of the Dutch catholic element will be adequately adressed by scholars.”15
Het is dan ook binnen dit kader dat ik met deze studie een poging wil doen deze leemte in het onderzoek naar de emigratie enigszins op te vullen. De vragen die ik mij bij dit onderzoek stel, luiden: Hoe werd in en vanuit katholiek Nederland het emigratiewerk georganiseerd, welke ontwikkelingen deden zich daarin voor en waardoor werden deze beïnvloed? Hoe werd er in katholiek Nederland gedacht over emigratie in het algemeen en de daaraan verbonden godsdienstige en morele aspecten in het bijzonder?

In het eerste hoofdstuk zal een beschrijving worden gegeven van de kenmerken van de na-oorlogse emigratie in het algemeen – voor zover dit van belang is in het kader van deze studie – terwijl in het tweede hoofdstuk zal worden ingegaan op algemene gegevens betreffende de emigratie van katholieken.
In het derde hoofdstuk zal vervolgens het organisatorisch aspect aan de orde komen, waarbij aandacht zal worden besteed aan respectievelijk de RK Emigratievereeniging, de Emigratie-Stichting van de KNBTB, de Katholieke Centrale Emigratie-Stichting en de Katholieke Vereniging( en) voor Ouders en Familieleden van Geëmigreerden, verenigingen die rond 1960 werden opgericht ter verbetering van het contact tussen emigrantenouders onderling en met de geëmigreerden. De paragraaf over de KCES zal eindigen rond 1970 als binnen de drie emigratiecentrales – KCES, de Algemene Emigratie Centrale (AEC) en de Christelijke Emigratie Centrale (CEC)- een discussie gevoerd wordt over een verandering in de opzet van het emigratiewerk, die nodig was geworden door de verminderde emigratie.
In hoofdstuk vier zal aandacht worden besteed aan de godsdienstige en morele aspecten van de emigratie. De visie van de kerk op de emigratie van katholieken zal worden behandeld, alsmede de organisatie van de geestelijke verzorging van emigranten. De nazorg in de emigratielanden zelf zal echter pas ter sprake komen in hoofdstuk zes als daar over de afzonderlijke emigratielanden wordt gesproken. De voorlichting aan en voorbereiding van katholieke emigranten zal behandeld worden in hoofdstuk vijf.
Hoofdstuk zes zal gaan over de afzonderlijke emigratielanden zélf, waarbij aandacht zal worden besteed aan de beoordeling van de emigratielanden vanuit katholieke kringen, de nazorg in het desbetreffende land en andere maatregelen die er werden getroffen ten behoeve van Nederlandse katholieke emigranten. Speciale aandacht zal daarbij uitgaan naar de vestiging van de Nederlandse katholieke landbouwkolonie Holambra in Brazilië, die beschouwd mag worden als het prestige-object van de KNBTB en het katholiek emigratiewerk. Na een hoopvolle start in het najaar van 1948 zat dit project na twee jaar financieel aan de grond. Nadat vanuit Nederland weer nieuwe financiële steun was verleend – gepaard gaande met de nodige interne conflicten – werd de zaak opnieuw op poten gezet. Holambra was in het begin van de jaren vijftig het onderwerp van een publieke discussie.16

Noten

1 H.A.V.M. van Stekelenburg, ‘Tracing the Dutch Roman Catholic Emigrants to North America in the Nineteenth and Twentieth Centuries’, in Herman Ganzevoort, Mark Boekelman (ec.), Dutch Immigration to North America (Toronto 1983), p. 57.

2 R.P. Swierenga, ‘Migratie overzee: een spiegel van de Nederlandse cultuur’, in: De Gids 150(1987), no. 2/3, p. 154.

3 Van Stekelenburg, ‘Tracing the Dutch RC Emigrants’, p. 58.

4 Ibidem.

5 B.P. Hofstede, Thwarted Exodus. Postwar Overseas Migration from the Netherlands (‘s-Gravenhage 1964), pp. 33-34.

6 Verslag van het R.K. Emigratiecongres, gehouden te ‘s-Gravenhage op dinsdag 15 november 1927 (’s-Hertogenbosch 1927), p. 6.

7 Hofstede, Thwarted Exodus, p. 17.

8 Ibidem, p. 30.

9 Ibidem, p. 164.

10 Ibidem, p. 13; voor gedetailleerdee emigratiecijfers, zie: J.H. Elich, P.W. Blauw (red.), Emigreren (Utrecht/Antwerpen 1983), p. 22.

11 Voorbeelden van dergelijk social-psychologisch onderzoek zijn: G. Beyer, N.H. Frijda, B.P. Hofstede, R. Wentholt, Characteristics of overseas migrants (’s-Gravenhage 1961), N.H. Frijda, Emigranten/niet-emigranten (’s-Gravenhage 1960), N.H. Frijda, Emigranten overzee (’s-Gravenhage 1962) en R. Wentholt, Kenmerken van de overzeese emigrant (’s-Gravenhage 1961).

12 Zie bijvoorbeeld: Elich, Blauw, Emigreren; pp. 25-31; J.H. Elich, Aan de ene kant, aan de andere kant: de emigratie van Nederlanders naar Australie (Delft 1987) en het artikel van P.R.D. Stokvis, ‘Nederland en de internationale migratie 1815-1960’, in: F.L. van Holthoon (red.), De Nederlandse samenleving sinds 1815. Wording en samenhang (Assen/Maastricht 1985), pp. 71-92. Elich en Blauw poneren zelfs de stelling dat, indien Canada en Australië geen beperkingen op de immigratie hadden opgelegd, zich wellicht een emigratiepiek zoals in 1952 had voorgedaan (p. 29). Voorbeelden van nieuw onderzoek zijn o.m. J.H. Elich, P.W. Blauw, …En toch terug: een onderzoek naar de retourmigratie van Nederlanders uit Australië, Nieuw-Zeeland en Canada (Rotterdam 1981), H. Kruiter, Inpakken en wegwezen? Een onderzoek naar kenmerken en motieven van emigranten naar Australië, Canada en Nieuw-Zeeland (’s-Gravenhage 1981), H. Hillebrand, Boeren en emigratie (’s-Gravenhage 1989).

13 Van Stekelenburg, ‘Tracing the Dutch RC emigrants’ en Van Stekelenburg, ‘Rooms-katholieke landverhuizers naar de Verenigde Staten’, in: Spiegel Historiael 1291977), pp. 681-689.

14 Van Stekelenburg, ‘Tracing the Dutch RC emigrants’, pp. 67-68.

15 Ibidem, p. 75.

16 Vgl. Mari Smits, Holambra. Geschiedenis van een Nederlandse toekomstdroom in de Braziliaanse werkelijkheid, 1948-1988 (Nijmegen 1990).

 

 

 


Een reactie plaatsen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.