Home » Recensies » Meer dan boer alleen

Meer dan boer alleen

Bisschop, Chantal, Meer dan boer alleen. Een geschiedenis van de landelijke gilden, 1950-1990 (Dissertatie KU Leuven 2012; Leuven: Leuven University Press, 2015, 401 blz., ISBN 978 94 6270 026 0).

In 1990 verscheen ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de Belgische Boerenbond Ieder voor allen door Leen van Molle. Hierin worden de ontwikkelingen binnen de bond tot na de deconfiture van de Middenkredietkas in 1934 uitvoerig beschreven. De naoorlogse geschiedenis van de Boerenbond kwam er echter bekaaid vanaf. Als aanvulling hierop verscheen in 2015 het proefschrift van Chantal Bisschop: Meer dan boer alleen. Een geschiedenis van de landelijke gilden, 1950–1990. De focus van deze studie ligt niet op de Belgische Boerenbond als agrarische belangenbehartiger, maar op de culturele functie van de bond en het ontstaan en de ontwikkeling van een parallelle organisatie, namelijk de Landelijke Beweging en de Landelijke Gilden.

Net als de landbouworganisaties in andere Europese landen, zoals Nederland, stond de Belgische Boerenbond voor de uitdaging een oplossing te vinden voor de terugloop van de agrarische beroepsbevolking. Een kleiner aantal boeren ging doorgaans niet alleen gepaard met een terugloop van het ledental, maar bracht op termijn ook een verminderde politieke en culturele invloed in de plattelandsgebieden met zich mee. Voorts zou hiermee de bevoorrechte positie van de bond binnen de Christelijke Volkspartij (CVP) onder druk komen te staan. Waar landbouworganisaties in andere landen zich in toenemende mate toelegden op de behartiging van de economische en landbouw-technische belangen van de boeren, koos de Belgische Boerenbond voor een verbreding van zijn achterban door de niet-agrarische plattelandsbevolking te organiseren. Bisschop richt haar aandacht vooral op de invloed van leden, bestuurders en bondsfunctionarissen op dit veranderingsproces en op de waarde die zij hieraan toekenden.

Voor Bisschop is de wijze waarop de nieuwe organisatie werd ingericht slechts een deel van het verhaal. Het gaat haar om de mensen die hierin functioneerden. Om hun verhalen naar voren te brengen, heeft ze een groot aantal interviews afgenomen, waaraan zij evenveel waarde toekent als de door haar gebruikte schriftelijke bronnen. Overal in het boek zijn fragmenten uit deze gesprekken te vinden. Bij het uitwerken gebruikte Bisschop de door de Belgische historicus Jan Bleyen ontwikkelde poëtische transcriptiemethode, waardoor de uitgewerkte interviewteksten aan versregels doen denken. Ze lijken daarmee meer op spreektaal, maar daarmee maakt de auteur het voor de lezer lastig om de interviewtekst te interpreteren.

Een andere invalshoek die Bisschop koos, is die van de sociale bewegingen. Daarbij plaatst zij de door de Belgische Boerenbond in 1971 geïnitieerde Landelijke Beweging te midden van nieuwe rurale bewegingen die in het laatste kwart van de twintigste eeuw ijverden voor onder meer natuurbehoud en dierenwelzijn. Deze keuze is discutabel, omdat deze organisatie in zijn oorsprong geen beweging van onderop was, maar van bovenaf werd geïnitieerd en geregisseerd. Toch meent Bisschop dat de Boerenbond, als deel van de oude agrarische beweging, samen met de Landelijke Beweging deel ging uitmaken van de nieuwe rurale beweging.

Na een korte schets van de geschiedenis van honderd jaar Boerenbond richt Bisschop zich op de ontplooiing van de culturele activiteiten binnen de bond in de jaren vijftig en zestig. Hoewel de Kultuurdienst van Hein Nackaerts de boeren probeerde te enthousiasmeren voor sociale en culturele thema’s, bleef het culturele werk binnen de Boerenbondsgelederen nochtans een randverschijnsel.

In het derde deel, getiteld ‘Meer dan alleen maar boeren’ staat de herstructurering van de Boerenbond centraal. Deze aanpassing was het antwoord op drie uitdagingen waarvoor de bond zich gesteld zag: de schaalvergroting in de landbouw, die leidde tot een daling van het aantal boeren en de specialisatie binnen land- en tuinbouwbedrijven, waardoor de eenheid in de agrarische belangenbehartiging onder druk kwam te staan. De sluimerende onvrede onder de Vlaamse boeren over lage prijzen voor landbouwproducten en hoge productiekosten leidde bovendien tot de opkomst van een concurrerende boerenbeweging. De Boerenbond vreesde voor verlies van macht en politieke invloed. Anders dan de Nederlandse landbouworganisaties besloot de Belgische Boerenbond niet enkel aan te koersen op verdere professionalisering van de agrarische belangenbehartiging, maar een parallelle organisatiestructuur op te zetten waarvan ook niet-agrariërs lid konden worden: de Landelijke Gilden.

In de twee laatste delen van het boek staat de ontwikkeling van de Landelijke Gilden en de Landelijke Beweging centraal. Na de vaststelling van de nieuwe statuten – de Grondkeure – van 1971 was het voor de betrokkenen niet duidelijk hoe men inhoud moest geven aan de nieuwe organisatiestructuren. Op lokaal niveau gingen veel oude Boerengilden nog jaren op de oude voet verder. Wat de werving van nieuwe leden van de Landelijke Gilden betreft was men kieskeurig. Er werd vooral gezocht naar niet-agrarische familieleden van de boeren en dorpsbewoners die zich nauw met de landbouw verbonden voelden. Men wilde voorkomen dat stedelingen die zich op het platteland hadden gevestigd het roer over zouden nemen en de door de Boerenbond voorgestane modernisering van de landbouw zouden belemmeren. Rijkssubsidieregelingen, zoals voor het Nederlandstalig sociaal-cultureel vormingswerk en acties voor het behoud van dorpsscholen en het door de Boerenbond geïnitieerde Jaar van het Dorp 1978, bepaalden uiteindelijk het werk van de Landelijke Gilden. In de jaren tachtig evolueerden de gilden tot een ‘milieubewuste’ plattelandsbeweging die zich – met het toe-eigenen van de terminologie van de milieubeweging – inzette voor het behoud van het platteland en land- en tuinbouw. Daarmee werden de Landelijke Gilden, die een product waren van het aanpassingsvermogen van een oude agrarische beweging, uiteindelijk een nieuwe rurale beweging. Of, zoals Bisschop aan het einde van haar boek stelt: ‘De Boerenbond slaagde erin zich als deel van de oude agrarische beweging opnieuw uit te vinden en aspecten van een opkomende nieuwe en voor hen potentieel bedreigende beweging’ – gedoeld wordt op nieuwe bewegingen, zoals de milieubeweging – ‘te incorporeren en naar zijn hand te zetten’ (367).

Meer dan boer alleen bestaat uit meerdere verhaallijnen. Naast het betoog over het ontstaan en de ontwikkeling van de Landelijke Gilden volgt Bisschop de ontwikkeling van de gilden op lokaal niveau. Zij richt zich op het Boerengilde van Vivenkapelle, een klein dorp ten noordoosten van Brugge. Rond 1970 was deze afdeling van de Boerenbond op sterven na dood, maar onderging dankzij niet-agrarische leden als Landelijk Gilde een metamorfose. Van 39 leden in 1980 groeide het gilde in de daaropvolgende 25 jaar uit tot een levende vereniging met 123 leden. Hieronder bevonden zich slechts acht actieve en elf gepensioneerde boeren. Desondanks bleef het gilde nauw verbonden met de landbouw, want, aldus een landbouwer in ruste: ‘het blijven echte boeren van thuis uit.’ De landelijke gilden spraken vooral mensen aan die zich verbonden voelden met de landbouw. ‘Een gemeenschappelijke basis,’ aldus Bisschop, ‘is een noodzakelijke voorwaarde voor een ‘sterke en goed draaiende community.’

Met Meer dan boer alleen laat Bisschop zien dat organisaties niet noodzakelijkerwijs ten prooi hoeven te vallen aan marginalisering als de natuurlijke achterban krimpt. De Boerenbond koos voor verbreding en was daarin redelijk succesvol. Doordat de schrijfster zich op de interne ontwikkelingen binnen de Boerenbond richtte, krijgen we echter maar één kant van de medaille gepresenteerd. Het is nog maar de vraag in hoeverre de Boerenbond er met zijn Landelijke Beweging in is geslaagd de ‘ontgroening’ van het platteland te vertragen of tegen te gaan. Lokaal onderzoek moet uitwijzen welke rol de Boerenbond/Landelijke Beweging speelde in de toenemende concurrentie met bewegingen en/of organisaties die ijverden voor andere vormen van plattelandsontwikkeling, zoals recreatie en natuurbehoud. Het zou interessant zijn na te gaan hoe het gesteld was met de politieke macht van de boeren en hun geestverwanten op lokaal niveau. Het zou me niets verbazen als de toenemende verstedelijking van het Vlaamse platteland uiteindelijk toch geleid heeft tot minder invloed van de Boerenbond c.q. Landelijke Beweging.

Verschenen als webrecensie in BMGN – Low Countries Historical Review | Volume 132 | review 132

Bewaren


Een reactie plaatsen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.