Daniël Broersma, Het groene front voorbij. De agrarische belangenbehartiging door LTO Nederland 1995-2005 (Historia Agriculturae 43; Groningen, Wageningen: Nederlands Agronomisch Historisch Instituut, 2010, 184 pp., ISBN 978 90 367 4644 1).
In 1995 ging Land- en Tuinbouworganisatie Nederland van start als de nieuwe landelijke koepel voor de behartiging van de belangen van agrarisch Nederland. Zij was het resultaat van een fusieproces, waarbij de oude verzuilde landbouworganisaties plaats maakten voor nieuwe landelijke en regionale organisaties. In Het groene front voorbij beschrijft Broersma wat er tijdens en na de fusie gebeurde met de agrarische belangenbehartiging. Bij de start van LTO Nederland was al duidelijk dat de fusie nog vele open einden had. Dat dit zou resulteren in tien jaar onderlinge machtsstrijd en een bijna-ondergang van LTO Nederland was natuurlijk niet te voorzien. Het gevolg was wel dat Broersma een boek kon schrijven over een organisatie die maar niet goed van de grond kwam en die moest functioneren in een werkterrein dat van alle kanten (de kritische achterban, de samenleving, veranderend beleid vanuit Den Haag en Brussel) onder druk stond.
Het boek is ingedeeld in vier hoofdstukken, waarbij in twee (het eerste en het laatste) de interne ontwikkelingen binnen LTO Nederland centraal staan en twee hoofdstukken ingaan op de agrarische belangenbehartiging. De keuze om de crisis binnen LTO Nederland als slothoofdstuk te beschrijven lijkt vanuit de optiek van de opdrachtgever wellicht logisch, maar voor de lezer zou het prettiger zijn geweest om eerst de organisatiegeschiedenis van het begin tot het eind te volgen om daarna de aandacht te richten op de belangenbehartiging.
Hoe dan ook, het hoofdstuk ‘Fusie of federatie?’ begint met het fusieproces waaruit op 1 januari 1995 LTO Nederland voortkwam. Als aanjagers voor dit proces noemt Broersma de schaalvergroting in de landbouw – wat resulteerde in dalende ledentallen en daarmee ook minder inkomsten –, toenemende specialisatie in de agrarische sector en afnemende politieke invloed. Hoewel het laatste pas echt manifest werd toen in het voorjaar van 1994 de eerste fusiestappen werden gezet, maakte het dramatische verlies van het CDA en de vorming van het eerste paarse kabinet duidelijk zichtbaar dat de invloed van de landbouworganisaties op de politiek niet meer vanzelfsprekend was. Op dat moment konden de drie verzuilde centrale landbouworganisaties – Nederlands-Christelijke Boeren- en Tuindersbond (NCBTB), Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond (KNBTB) en Koninklijk Nederlands Landbouw-Comité (KNLC) – er niet langer meer om heen dat op regionaal niveau het proces van schaalvergroting al in volle gang was en dat de organisatie op levensbeschouwelijke grondslag zijn langste tijd had gehad. Nadat in maart 1994 het NCBTB-hoofdbestuur te kennen gaf dat het een samengaan niet langer zou blokkeren, ging het snel. Binnen negen maanden werd zowel landelijk, regionaal als plaatselijk een nieuwe organisatiestructuur opgezet. Naar later bleek (zoals beschreven in het slothoofstuk ‘Een reus op lemen voeten’) bleef bij de start in 1995 een aantal organisatorische vraagstukken onbeantwoord. Ten eerste de vraag welke rol de sectoren (tuinbouw, akkerbouw, melkveehouderij, varkenshouderij etc.) en hun organisaties binnen de nieuwe koepel LTO Nederland zouden spelen en hoe de sectoren zich zouden verhouden tegenover de regionale organisaties die traditioneel de basis vormden van de landelijke organisaties. Pogingen om de koepel via ‘kanteling’ een sterker sectoraal profiel te geven liepen uiteindelijk op niets uit. Nauw daarmee verbonden was het centralisatiestreven van de LTO-top om een financieel gezonde organisatie op touw te zetten die daadkrachtig zou kunnen opereren. Dat dit niet gelukt is, wijt Broersma aan het feit dat de top onvoldoende rekening hield met de rijke Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO) die als rechtsopvolger van de Noord-Brabants Christelijke Boerenbond (NCB) nauw verweven was met de agro-industrie, en met het autonomiestreven van de glastuinbouw. Het is jammer dat het boek eindigt in 2005, kort na het uiteenvallen van het ‘oude’ LTO Nederland. Naar mijn optiek was het beter geweest als ook de herstart van het op regionale basis gestoelde ‘nieuwe’ LTO Nederland aan bod had kunnen komen.
In de tussenliggende hoofdstukken 3 en 4 staat de rol van LTO Nederland als belangenbehartiger centraal. Het derde hoofdstuk behandelt de afhandeling van de schade na de wateroverlast langs de grote rivieren in januari 1995. De kersverse organisatie bevond zich in een lastig parket tussen enerzijds het ministerie van Landbouw dat niet verder wilde gaan dan 65% en het door Wien van Brink geleide Actiecomité 100% dat met protestacties de toon zette. Door zich te presenteren als de beschaafde gesprekspartner slaagde LTO erin voor de getroffen boeren een vergoeding van bijna 100% in de wacht te slepen. Het vierde hoofdstuk maakt duidelijk hoe lastig het voor LTO was om uiteenlopende belangen uit te dragen in Den Haag en Brussel. De veranderingen in het Europese landbouwbeleid waren voor de ene sector bedreigend maar boden voor een andere bedrijfstak juist kansen. LTO koos daarom voor een gedifferentieerde lobbyvoering. In het hoofdstuk komen ook aan bod de externe druk om een dier- en milieuvriendelijke productie te realiseren, het streven naar samenwerking met niet-agrarische maatschappelijke organisaties en de verbetering van het imago van de landbouwsector. Inzake de mestproblematiek voerde LTO Nederland een achterhoedegevecht. Pogingen om aanscherping van de nationale richtlijnen te voorkomen, liepen op niets uit, maar werden op hun beurt vervangen door nog scherpere Brusselse normen.
Het groene front voorbij is het ontluisterende verhaal over de eerste tien jaar van een nieuwe organisatie die in meerdere opzichten geboren werd onder een ongunstig gesternte. Gebrek aan eenheid onder de achterban, onopgeloste organisatorische kwesties en het ontbreken van een eenduidige boodschap richting de achterban en de politiek brachten de jonge organisatie in 2005 aan de rand van de afgrond. Omdat het boek eindigt kort na de crisis in dat jaar en de bij LTO betrokken (ex-)bestuurders nog niet in staat waren tot reflectie, is het zeker niet het definitieve boek over LTO Nederland. Mocht zich in de toekomst een nieuwe gelegenheid voordoen, dan lijkt het me zinvol om de eerste tien bewogen jaren van de organisatie in een breder perspectief te plaatsen.
Eerder verschenen als webrecensie in BMGN – The Low Countries Historical Review 127 no. 4 (2012), review 88.