Home » Artikelen » Verenigingen in de dorpssamenleving

Verenigingen in de dorpssamenleving

Van oudsher staat Nederland bekend als verenigingenland. In vrijwel geen ander Europees land zijn zoveel inwoners lid van verenigingen, of het nu gaat om louter lokale verenigingen of grote maatschappelijke organisaties. Daarmee behoren we tot de Europese top. Alleen in Denemarken zijn er meer verenigingen per inwoner. Volgens recente onderzoeken gaat het nog steeds redelijk goed met het Nederlandse verenigingsleven. Traditionele maatschappelijke organisaties, zoals politieke partijen, vakbonden en kerken, hebben het moeilijk en verliezen veel leden maar veel sportverenigingen en lokale culturele verenigingen vervullen nog steeds een bindende rol in met name plattelandssamenlevingen. Om die rol te kunnen blijven vervullen moeten dorpsbewoners en verenigingen wel een antwoord vinden op de vergrijzing, de bevolkingskrimp en de voortgaande individualisering van de samenleving.

Anderen in 1952. Foto uit The Deeply Rooted

Het leven in Anderen
Nog voordat Nederlandse antropologen het Nederlandse platteland ontdekten, voerde het Amerikaanse echtpaar John en Dorothy Keur begin jaren ’50 een onderzoek uit in het Drentse dorp Anderen. Door middel van participerende observatie schetsten zij een indringend portret van een kleine dorpssamenleving. De bevolking van Anderen leefde kort na de Tweede Wereldoorlog nog tamelijk geïsoleerd. Een groot deel van het leven speelde zich af binnen het eigen dorp. De meeste bewoners waren er geboren en getogen. Ook het werk en de vrije tijd speelde zich grotendeels af binnen de eigen dorpsgemeenschap. Vrijwel niemand ging op vakantie en als dat al gebeurde, dan ging het om een uitstapje naar familie elders in de provincie of naar het verre Groningen. Het dorp kende een bloeiend verenigingsleven, met als kunstzinnig hoogtepunt theaterclub De Vriendenkring.

Dorothy en John Keur

De verwachting van het echtpaar Keur dat het dorp niet zou veranderen, is niet bewaarheid. Ook in Anderen bleef de tijd niet stilstaan. De winkeltjes zijn verdwenen en inmiddels is ruim 60 procent van de bewoners er niet geboren en getogen. Toch hadden de veranderingen nauwelijks invloed op het verenigingsleven. Weliswaar is met de sluiting van de school de Oudercommissie verdwenen en is ook de afdeling van de Nederlandse Bond van Plattelandsvrouwen opgeheven, maar de website www.anderen.info telt maar liefst dertien clubs (verenigingen, stichtingen en commissies) waarin dorpsbewoners met elkaar actief zijn!

In de jaren negentig van de vorige eeuw werd veel onderzoek gedaan naar de sociale cohesie binnen dorpssamenlevingen. Het was de tijd waarin het boek Hoe God verdween uit Jorwerd (1996) van Geert Mak werd stukgelezen. In dit boek beschreef Mak treffend de transformatie die een dorpssamenleving na de Tweede Wereldoorlog had ondergaan. Een belangrijke verandering was de komst van import van buitenaf. Sommige dorpsbewoners waren cynisch over de nieuwkomers. “Ze zijn anders, groeten minder. Ze wonen hier wel, maar ze hebben hun werk buiten het dorp, en het dorp zelf interesseert ze niet meer.” [Mak 1996: 205]. Mak schetste ook de andere kant van het verhaal: nieuwkomers die zich met alle energie in het dorpsleven stortten. Terwijl de boeren als economisch bindmiddel wegvielen, leek het of iedereen op zoek ging naar nieuwe verbanden: de clubs, de marke, het grote openluchttoneelstuk, het kaatsen, de taal en de tradities. Economische banden maakten plaats voor sportieve en culturele relaties. [Ibidem, 23]

Dorpstrots
Ook uit een onderzoek dat in die jaren plaatsvond in de Drentse gemeente Aa en Hunze komt naar voren dat demografische en sociaaleconomische veranderingen niet hebben geleid tot een vermindering van de sociale samenhang van dorpen en de teloorgang van het verenigingsleven. Het onderzoek schetst de veranderingen aan de hand van verschillende dorpstypen. In de traditionele dorpssamenlevingen, waartoe ook Anderen behoorde, zijn de sociale netwerken nog vaak lokaal en hecht: naast familieleden die in hetzelfde dorp wonen, zijn er intensieve contacten met vrienden en buren. Burenhulp is belangrijk en vrienden maak je er nog vaak omdat je in hetzelfde dorp woont. [Thissen 1999] In deze dorpen is men vaker lid van verenigingen die lokale activiteiten organiseren, van buurt- en straatverenigingen en van verenigingen voor dorpsbelangen. Voor de meeste verenigingen geldt dat ze lokaal rekruteren; je bent lid van een vereniging omdat je in het dorp woont. Voor de meeste dorpsbewoners is het feitelijk een donateurschap; ondersteuning van het verenigingsleven hoort er gewoon bij.

De meeste andere dorpen hebben zich ontwikkeld tot woondorpen. De ‘bemiddelde woondorpen’, dorpen die in een aantrekkelijk landschap liggen en een cultuurhistorisch aantrekkelijke bebouwing hebben, zijn de vestigingsplaats geworden van welgestelde huishoudens van elders. Hier kunnen ouderen wonen maar ook jongeren die werken in grotere regionale werkgelegenheidscentra in de nabije omgeving. In deze woondorpen zijn de familie- en vriendennetwerken minder exclusief op het eigen dorp gericht. Voor de inwoners speelt de auto een overheersende rol. Nog slechts een kleine minderheid voert de meeste activiteiten buitenshuis meestal in het dorp uit. De bewoners van woondorpen zijn lid van verenigingen niet omdat men in het dorp woont, maar op basis van leefstijl. In de bemiddelde dorpen is men lid van een ander type verenigingen, zoals culturele verenigingen, sportverenigingen en vrouwenverenigingen. Ook verenigingen voor lokale en regionale geschiedenis zijn populair. Verder zijn inwoners van een woondorp vaker lid van niet-lokale verenigingen. Het lokale bewustzijn of de dorpstrots in het woondorp hangt nauw samen met een aantrekkelijke woonomgeving.

Minder bemiddelde of ‘schrale’ dorpen en buurten vormen vaak het eindstation in de wooncarrière van bewoners uit de streek. De inwoners daarvan hebben vaak hun wortels met hun geboortedorp en hun rurale leefstijl verloren en hebben geen aansluiting kunnen vinden in hun nieuwe leefomgeving. In deze dorpen of buurten wonen vaak ook starters op de woningmarkt met een andere leefstijl, voor wie hun woning in dat dorp slechts als een opstap is op weg naar een meer definitieve woonplek. Het verenigingsleven in deze dorpen en buurten heeft sterk aan kwaliteit ingeboet.

Globaal genomen was er eind twintigste eeuw in de gemeente Aa en Hunze sprake van een bloeiend verenigingsleven. Er was niet alleen een breder scala aan sportverenigingen voorhanden, ook de ouderenverenigingen, hobbyverenigingen en dorpsbelangenverenigingen waren in opkomst. De deelname aan het verenigingsleven en het vrijwilligerswerk lag hier hoger dan het Nederlandse gemiddelde. Opvallend was de rol van verenigingen voor dorpsbelangen. Deze zijn de laatste vijftig jaar ontstaan en zijn nu belangrijke verenigingen in de Drentse dorpen. In de jaren negentig was ruim een derde van de dorpsbewoners er lid van. Leden van deze verenigingen waren vaker betrokken op lokaal politieke vraagstukken. Deze verenigingen worden vooral gedragen door de autochtone bevolking in de dorpen en houden zich vooral bezig met de leefbaarheid van de eigen woonomgeving.

Hervormde Kerk van Elspeet

Ook het Veluwse Elspeet is een traditionele dorpssamenleving. De Elspeters zijn erg gericht op hun dorp en komen nog regelmatig in de eigen dorpswinkels. De geografische ligging – te midden van de bossen – draagt bij aan de beslotenheid van de gemeenschap. De dorpsvereniging, met 800 leden in een gemeenschap van 4400 inwoners, vervult een intermediaire rol tussen de inwoners en de gemeente Nunspeet. De vereniging inventariseerde de behoefte aan starterswoningen, hetgeen heeft geleid tot nieuwbouw in het dorp. De bouw van een gemeenschapshuis werd door de dorpsbewoners aanvankelijk met scepsis ontvangen. Toen het er eenmaal was en werd geopend met een concert van de fanfare en het koor, waren de Elspeters direct enthousiast. Bewoners die eerder nooit iets met muziek deden voelden zich direct betrokken bij deze lokale verenigingen. [Pouwelse 2013: 40-53]

Leefbaarheid
Leefbaarheid van dorpen werd van oudsher gemeten aan het aantal inwoners en het aantal voorzieningen. [Thissen, Loopmans 2013: 82] Bevolkingsafname en afname van het aantal voorzieningen leidde volgens deze visie tot een vermindering van de leefbaarheid. Een andere visie stelt echter de woonfunctie van een dorp centraal en is een dorp leefbaar als men er goed kan wonen. Een goede woonkwaliteit, een relatief grote sociale betrokkenheid en een goede mobiliteit vormen de basis voor de ontwikkeling van gemeenschapsinitiatieven, die bijdragen aan de sociale infrastructuur van een dorp. Daarbij kan worden gedacht aan een door vrijwilligers opgezette dorpsbibliotheek, een dorpskrant, gezamenlijk vervoer van kinderen naar school en een internetsite over het dorp. De ontwikkeling van het aantal inwoners speelt hierin geen rol. Krimp speelt voor de leefbaarheid pas een rol als de woonfunctie van het dorp wordt aangetast en men wordt geconfronteerd met leegstand en verloedering. Zolang inwoners deelnemen aan het lokale verenigingsleven en lokale tradities in stand houden blijven dorpen in sociaal opzicht vitaal. [Ibidem, 84]

Verenigingsleven op het platteland
Op het platteland ligt de deelname aan het verenigingsleven een stuk hoger dan in stedelijke gebieden. Mensen in niet- en weinig stedelijke gemeenten zijn wat vaker lid van culturele en gezelligheidsverenigingen. Dit geldt ook voor het lidmaatschap van sportverenigingen. Plattelandsbewoners doen meer aan sport en men sport ook vaker in verenigingsverband. Ook is er een verschil in de sporten die men beoefent: plattelanders doen vaker aan teamsporten en traditionele sporten, zoals voetbal, volleybal, turnen, zwemmen, paardrijden, wielersport, wandelsport, schaatsen en auto/motorsport. In de stad zijn daarentegen sporten als basketbal, hockey, vechtsporten squash, trimmen, golf en fitness populair. [Steenbekkers e.a. 2006: 289, 304] Deze ‘stedelijke’ sporten kunnen deels worden aangemerkt als ‘trendy’, worden geassocieerd met een urban culture en worden veelal binnen beoefend. De op het platteland favoriete sporten zijn hier een spiegelbeeld van: het zijn overwegend buitensporten en zijn veelal niet trendy.

Vrijwilligers
Verder lukt het verenigingen – en dan met name sportverenigingen – op het platteland beter om vrijwilligers aan te trekken. Het tekort aan vrijwilligers is er kleiner. Plattelandsorganisaties hebben daarentegen wel meer moeite om bestuursleden te vinden dan in de stad. Waarschijnlijk hangt dit samen met het lagere opleidingsniveau van de plattelandsbevolking. Voor andere functies kunnen plattelandsorganisaties vaak wel gemakkelijker vrijwilligers vinden. [Steenbekkers e.a. 206: 317, 326] Eenmaal geworven vrijwilligers blijven op het platteland langer hun organisatie trouw dan in de steden.

Op het platteland uiten organisaties het vaakst hun waardering voor hun vrijwilligers. Ongeveer 37% van de organisaties biedt haar vrijwilligers begeleiding en 38% voorziet hen in een onkostenvergoeding. Iets meer dan een kwart van de verenigingen heeft een contactpersoon voor de vrijwilligers of doet aan scholing. Daarentegen wordt minder gedaan aan het afsluiten van vrijwilligerscontracten en het voeren van een actief vrijwilligersbeleid.

De toekomst van het vrijwilligerswerk is echter ongewis. In het Limburgse Neer leeft de verwachting dat vrijwilligers zich zullen blijven aanbieden. “De bereidwilligheid is er nog steeds en die zal er altijd wel blijven”. [Pouwelse 2013: 62-63] Anderzijds wordt vaak gesteld dat het toch lastiger wordt om vaste vrijwilligers te vinden. Leden van verenigingen hebben het drukker, waardoor vrijwilligers- en bestuurstaken moeten concurreren met werk en zorgverplichtingen. Ook de individualisering van de samenleving en de verlening van de betaalde arbeidsloopbaan spelen hierbij een rol. Degenen die zich wel betrokken voelen willen zich niet meer langdurig binden. Mensen willen wel op een andere manier betrokken zijn bij hun organisatie: men wil liever iets tijdelijks doen en men heeft een andere verwachting van hun activisme: men wil een belevenis. Kortlopende projecten zijn ideaal om betrokken te blijven. Voor verenigingen betekent dit dat zij zich meer moeten gaan opstellen als projectorganisaties. [Posthumus e.a. 2014, 78-79] Veel mensen willen zich wel inzetten voor een evenement of activiteit, maar zijn na afloop ook weer weg.

Krimpregio’s
De betekenis van het verenigingsleven in dorpssamenlevingen krijgt nog meer accent als wordt ingezoomd op regio’s waar sprake is van bevolkingskrimp. De jeugd trekt op zoek naar een opleiding of werk weg naar in sociaaleconomisch en cultureel opzicht meer aantrekkelijke delen van Nederland. Als gevolg van de krimp en de voortschrijdende vergrijzing verdwijnen ook de basisvoorzieningen uit de dorpen, zoals de winkels en de basisschool. Vaak blijven alleen de voetbalclub en het dorpshuis over als plekken waar de dorpsbewoners elkaar ontmoeten, met elkaar actief zijn in verenigingen en vrijwilligerswerk doen.

Wat geldt voor dorpsgemeenschappen in zijn algemeenheid, geldt in versterkte mate voor dorpen in krimpregio’s en kleine afgelegen dorpen. Lag op het platteland de deelname aan zang-, muziek- en toneelverenigingen al iets hoger dan in stedelijke gebieden, bewoners in kleine afgelegen dorpen zijn met name vaker lid van hobbyverenigingen. Dit is toe te schrijven aan de relatief hoge leeftijd in deze dorpen; ouderen zijn vaker lid van dit soort verenigingen.

Met name sportverenigingen doen het nog goed in krimpregio’s. Het aantal sportverenigingen in Nederland daalt, maar ze verdwijnen niet in sterkere mate uit krimpkernen. Juist een sportvereniging bepaalt in grote mate de leefbaarheid in deze dorpen. Daarvoor moet een vereniging wel aansluiten bij de behoeften van inwoners en diverse groepen in de lokale samenleving bijeen brengen. Door de zelforganisatie is een sportvereniging meestal in staat zich langer staande te houden dan onderwijsvoorzieningen en winkels. Naarmate andere voorzieningen uit het dorp verdwijnen worden sportverenigingen belangrijker voor de sociale cohesie en de leefbaarheid. Juist in de kleinste en meest afgelegen kernen waar weinig (andere) voorzieningen zijn, floreert het verenigingsleven en zijn de mensen het meest tevreden over de leefbaarheid van hun dorp.

Sportverenigingen worden in toenemende mate niet alleen aangesproken op hun primaire functie van sportaanbieder, maar leveren steeds vaker een bijdrage aan de realisering van maatschappelijke ambities. Langzamerhand verschuift de aandacht van verenigingen van een interne oriëntatie (gericht op het bieden van een sportaanbod aan de leden) naar een meer externe oriëntatie (verbreding van het (sport)aanbod/activiteiten voor leden en niet-leden en samenwerking met niet-sportorganisaties). Het netwerk van sportverenigingen wordt groter. In 2008 werkte 79% van de verenigingen samen met andere organisaties; in 2014 was dit gestegen tot 90%. Sportverenigingen gaan in toenemende mate samenwerken met partijen die niet direct tot hun kerntaak behoren. Zo wordt er meer samengewerkt met scholen, buurt- en welzijnsorganisaties, organisaties voor buitenschoolse opvang en bedrijven.

Het maatschappelijk belang van een sportvereniging in een dorp hangt samen met drie kernwaarden: gezondheid, ontmoeting en identiteit. Sporten is belangrijk voor de gezondheid van de bevolking. Bovendien heeft een sportvereniging een grote sociale waarde: het is een mogelijkheid voor ontmoeting. Tenslotte zorgt de vereniging voor een stuk dorpsidentiteit, een trots ‘wij-gevoel’. Het verenigingsleven is van belang voor de leefbaarheid van een dorp. Schaarste aan voorzieningen kan inwoners aanzetten tot meer zelforganisatie waardoor de sociale binding en de leefbaarheid weer toeneemt. Van belang is wel dat verenigingen inspelen op veranderende wensen van de inwoners en lokaal voldoende verankerd zijn.[Hoekman e.a. 2015]

Om te kunnen voortbestaan zijn sportverenigingen afhankelijk van de beschikbaarheid van sportaccommodaties zoals een sportpark of een gymzaal c.q. sporthal. Hoewel voor veel dorpsbewoners ook de accommodaties in nabije dorpen goed bereikbaar zijn, brengt de sluiting van een sportvoorziening het risico met zich mee dat vooral minder mobiele bewoners minder gaan sporten. Ook kan sluiting ten koste gaan van de bereidheid om vrijwilligerswerk te verrichten, omdat men minder geneigd is dit buiten het eigen dorp te doen. Veel sportaccommodaties staan onder druk vanwege de verminderde vraag, die het gevolg is van ontgroening en vergrijzing.

Als antwoord op deze verminderde vraag kiezen veel gemeenten voor centralisatie, om een kwalitatief goed en veelzijdig sportaanbod in de grotere kernen te realiseren boven het handhaven van een verspreid aanbod in de kleinere dorpen. Dit zal niet zozeer leiden tot een verminderde sportdeelname, maar wel tot een verminderde betrokkenheid van dorpsbewoners bij grotere sportverenigingen elders in de gemeente. Als gevolg hiervan zal ook de inzet van vrijwilligers verminderen, zo is de verwachting.

Samenwerking
Een andere oplossing is het bevorderen van de samenwerking van verenigingen binnen een dorp. Een stimulerende rol kan daarbij uitgaan van een dorpshuis, waarin de lokale verenigingen worden ondergebracht. Dit kwam bijvoorbeeld naar voren uit een recent onderzoek naar dorpsverenigingen in de Achterhoek. “Sport, cultuur voor jong en oud en vrijwilligerswerk komen hier samen en verbinden mensen met verschillende achtergronden en uiteenlopende herkomst.” Zo werden er vanuit het nieuwe dorpshuis van Varsselder nieuwe activiteiten opgezet, waarbij activiteiten van verschillende verenigingen werden gecombineerd en verenigingen gebruik maakten van elkaars ideeën en vrijwilligers. Dat was voorheen lastiger omdat clubs elkaar beconcurreerden. Samen cultuur èn sport beoefenen is nu vanzelfsprekend geworden omdat men elkaar regelmatig ziet en hoort: “Omdat juist alles bij elkaar zit kan iemand ook zoiets voor elkaar krijgen, (…) Toen was het vaak zo dat je op zoek moest naar de vereniging om te vragen toe wil je meedoen met dit of dat. Nu kun je het meteen vragen. Je ziet ook meer van elkaar.” [Ter Haar 2016: 41]

In Winterswijk heeft een reorganisatie van de verenigingen geleid tot nieuwe impulsen. Er wordt nu meer gezamenlijk gebruik gemaakt van accommodaties en sportvoorzieningen, wat op zijn beurt leidde meer saamhorigheid, ledengroei en samenwerking tussen verenigingen. Fusie van voorheen elkaar rivaliserende voetbalclubs leidde bovendien tot een meer positieve sfeer.

Vasthouden aan oude tradities en een zekere reserve ten opzichte van nieuwkomers heeft daarentegen een negatief effect op het verenigingsleven in Zeddam. Jongeren uit dat dorp zoeken hierdoor hun vertier bij verenigingen in nabijgelegen plaatsen , waardoor de traditionele Zeddamse verenigingen het moeten doen zonder nieuwe aanwas. Een inwoner hierover: “Mijn dochter heeft hier ook bij de harmonie gezeten. Die is gewoon afgehaakt omdat er gewoon geen aanwas meer was, te weinig leeftijdsgenootjes! Tja, dan krijg je verschraling. De gemiddelde leeftijd is 50+, dan heb je daar als grietje van dertien niets te zoeken. Dan vind je dat gewoon niet leuk.” Oudere leden van deze verenigingen betwijfelen of de Zeddamse verenigingen erin zullen slagen om nieuwe mensen aan zich te binden. Zij keren zich naar binnen en leggen zich daarmee neer bij de neergang.

Revitalisering
Cruciaal voor de revitalisering van het verenigingsleven in de dorpen is een goede wisselwerking tussen gemotiveerde mensen in een dorpsgemeenschap en een faciliterende gemeente. In het Friese Sintjohannesga (1100 inwoners) heeft het verenigingsleven het zwaar. Om het dorpsleven een nieuwe impuls te geven werd in samenwerking met de toenmalige gemeente Skarsterlân een plan ontwikkeld voor een nieuw multifunctioneel centrum. In 2012 besloot de gemeente het plan af te blazen vanwege onvoldoende draagvlak onder de bewoners en de verenigingen. Ook een plan om in plaats daarvan een “Breed Café”, te stichten haalde het niet, omdat het niet paste in het dorpshuizenbeleid van de gemeente. [Moerkamp 2012; Jouster Courant, 11-9-2013]

In het Groningse Oostwold (gemeente Leek) gebeurde het omgekeerde. Het dorp met 670 inwoners had een kaartvereniging en een sjoelvereniging, maar iedereen ging zijn eigen gang. Maar de inwoners beseften wel dat alle verenigingen op den duur zouden verdwijnen als men op de oude voet zou doorgaan. Toen in 2002 de gemeente aankondigde dat het dorpshuis zou sluiten, voelden de bewoners van Oostwold zich bedreigd. Het dorpshuis dat ze zelf gebouwd hadden, dreigde hen nu te worden ontnomen. Maar de mensen van Oostwold gaven zich niet gewonnen. Dorpsbewoner Evert van Vliet hield zijn dorpsgenoten voor dat de dreigende sluiting van het dorpshuis een eenmalige kans was om het verenigingsleven een boost te geven. Binnen een maand was iedereen om; de inwoners van Oostwold lieten de gemeente weten te willen praten over de bouw van een multifunctionele accommodatie. De gemeente vond het te duur en te ambitieus. Daarop werd een actie gestart met de uitgifte van certificaten waarmee de inwoners mede-eigenaar zouden worden van het nieuwe gebouw. Vervolgens haalde Van Vliet subsidies binnen ter waarde van een half miljoen euro en stelde het bedrijfsleven nog een kwart miljoen euro beschikbaar. In 2011 ging het multifunctioneel centrum De Gaveborg open, waarin ook twee basisscholen en een door de dorpsbewoners gefinancierde coöperatieve winkel zijn gehuisvest. Van Vliet: ‘Oostwold was een achtergebleven uithoek van Leek en iedereen zei dat wat wij wilden helemaal niet kon. Ik heb altijd gezegd: als je wilt dat het met je eigen omgeving beter gaat, dan moet je je hand niet ophouden, maar uit de mouwen steken.’ [Moerkamp 2012]

De hierboven aangehaalde voorbeelden laten zien hoe belangrijk het is als dorpsbewoners zich inzetten om de leefbaarheid van hun woonplaats te behouden of zelfs te verbeteren. Nieuwe accommodaties dragen bij aan het herstel van de sociale cohesie in een dorp en aan de hernieuwde bloei van het lokale verenigingsleven. Maar het van gemeentewege realiseren van nieuwe accommodaties is niet noodzakelijkerwijze een recept voor succes. “Het zijn de bewoners die ontmoetingsplekken maken. Dorpshuizen zijn wel een vliegwiel: ze kunnen iets op gang brengen, maar de bewoners moeten dat vervolgens op gang houden. Als dat niet gebeurt, is er iets mis met het dorp,” aldus de Amsterdamse sociaal-geograaf Frans Thissen. [Renard 2013: 27]

Literatuur

  • Haar, M. ter (2016), Zit er muziek in de dorpsvereniging? Vrijetijdstudies 34, nr. 3, pp. 33-47.
  • Hoekman, R., A. Bussink, J. van Kalmthout (2015), Sportverenigingen in krimpkernen. Het belang van sportverenigingen voor de leefbaarheid in krimpkernen. Utecht: Mulier Instituut.
  • Mak, G. (1996), Hoe God verdween uit Jorwerd. Amsterdam: Uitgeverij Atlas.
  • Moerkamp, J. (2012), Vergrijzing van het ‘zware koper’. Binnenlands Bestuur, 28-9-2012.
  • Posthumus, H., J. de Ridder en J. de Hart (2014), Verenigd in verandering: grote maatschappelijke organisaties en ontwikkelingen in de Nederlandse civil society. Den Haag: SCP.
  • Pouwelse, S. (2013), Komend tot de (dorps)kern: Sociale cohesie door een ruimtelijke bril. Utrecht: Masterthesis Planologie Universiteit Utrecht.
  • Renard, P. (2013), Van autonoom dorp naar woondorp, in Ruimte, 2013, nr. 18: pp. 24-29.
  • Steenbekkers, A., C. Simon, V. Veldheer (red.) (2006), Thuis op het platteland. De leefsituatie van platteland en stad vergeleken. Den Haag: SCP.
  • Thissen, F, en J. Droogleever Fortuijn (1998), Sociale cohesie en dorpsverenigingen op het Drentse platteland. Amsterdam: AME/Universiteit van Amsterdam.
  • Thissen, F. (1999), ‘Sociale cohesie en dorpsverenigingen op het Drentse platteland’, Noorderbreedte, 1-8-1999. https://noorderbreedte.nl/1999/08/01/sociale-cohesie-en-dorpsverenigingen-op-het-drentse-platteland/
  • Thissen, F., & Loopmans, M. (2013). Dorpen in verandering. Rooilijn 46, nr. 2, pp. 80-89.

Mari Smits, “Verenigingen in de dorpssamenleving”, in: Het Peperhuis. Jaarboek 2019 (Enkhuizen: Vereniging Vrienden van het Zuiderzeemuseum 2019), 18-25.

 


Een reactie plaatsen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.