Home » Blog » Het ‘staatsrechtelijk monstrum’ van Haya van Someren-Downer

Categorieën

Archieven

Recente reacties

Het ‘staatsrechtelijk monstrum’ van Haya van Someren-Downer

Volgens een ongeschreven regel van het Nederlandse staatsrecht stelt de Eerste Kamer zich terughoudend op waar het gaat om het beoordelen van het beleid van een kabinet of bewindspersoon. Het is dan ook hoogst ongebruikelijk als de Senaat een poging doet om via een motie een uitspraak van de Tweede Kamer te corrigeren teneinde het kabinet te bewegen haar standpunt bij te stellen. Zo’n situatie deed zich eind 1979 voor in de Eerste Kamer en betrof de deelname van een Zuid-Afrikaans team aan de Paralympics, die in 1980 in Nederland zouden worden gehouden.

Sinds 1960 worden om de vier jaar naast de Olympische Spelen ook speciale Olympische Spelen voor Gehandicapten, ofwel de Paralympics, georganiseerd. Meestal vonden deze plaats in de stad waar ook de grote spelen hadden plaatsgevonden, maar voor de editie van 1980 had Moskou geen belangstelling.[1] Daarop spande de Nederlandse Invaliden Sportbond (NIS) zich in om de Spelen naar Nederland te halen. Op 23 juli 1977 werd bekend dat dit was gelukt. De Spelen zouden van 25 juni tot 5 juli 1980 plaatsvinden in Arnhem.

Een stichting, met daarin onder andere VVD-Tweede Kamerlid Erica Terpstra, ging aan de slag om het evenement op poten te zetten. In 1979 kreeg de organisatie te maken met politieke tegenwind toen duidelijk werd dat ook een team uit Zuid-Afrika zich had aangemeld. Van verschillende zijden, zoals van sportbonden, de gemeente Arnhem, anti-apartheidsorganisaties en ook internationaal kwam hier kritiek op. Ook dreigden Afrikaanse landen met een boycot van Nederland bij internationale sportevenementen als Zuid-Afrika zou worden uitgenodigd. De Nederlandse regering liet echter de beslissing over aan de organisatie, die stelde dat Zuid-Afrika welkom was mits het team op interraciale basis was samengesteld.[2] Minister van Buitenlandse Zaken Chris van der Klaauw en staatssecretaris van Sport Gerard Wallis de Vries (beiden VVD) gaven op 5 oktober 1979 te kennen dat in zo’n geval een Zuid-Afrikaans team welkom was.[3]

De Tweede Kamer nam hier geen genoegen mee. Op 18 oktober nam zij een motie aan van Relus ter Beek (PvdA), waarin werd gesteld dat de deelname van Zuid-Afrika ongewenst was en de regering hierop haar beleid diende af te stemmen.[4] Deze motie werd met steun van een groot deel van de CDA-fractie met een ruime meerderheid aangenomen.[5] Een dag later lieten Van der Klaauw en Wallis de Vries via brief aan de Kamer weten dat zij het betreurden dat hun standpunt onvoldoende steun in de Tweede Kamer had gekregen. Hoewel het organiserend comité en de sportbonden vrij waren om te beslissen over de deelname van een Zuid-Afrikaans team, was de ministerraad tot de conclusie gekomen dat het niet verstandig zou zijn het aanbod tot materiële steun aan de Paralympics te handhaven indien dit team zou deelnemen.[6]

Haya van Someren-Downer (Nationaal Archief, Anefo, Koen Suyk)

Tijdens de algemene beschouwingen in de Eerste Kamer die begonnen op 27 november 1979 liet Haya van Someren-Downer (VVD) direct weten hier anders over te denken. Hoewel zij de apartheid verafschuwde, zag zij de gehandicapte sporters in Zuid-Afrika als de voortrekkers van de strijd daartegen. De beslissing van de Tweede Kamer was volgens haar fractie een verkeerde. ‘Het probleem van de apartheid wordt er niet dichter mee tot een oplossing gebracht. (…) Het spijt ons, dat het kabinet niet zijn eigen verantwoordelijkheid heeft genomen.’[7] In zijn antwoord verklaarde premier Dries van Agt het hiermee eens te zijn en dat het besluit van de Tweede Kamer niet goed was. Hij voegde eraan toe dat de motie in de Tweede Kamer met grote meerderheid was aangenomen en dat de ministerraad na zorgvuldige overweging besloten had deze uitspraak te aanvaarden als een politiek en maatschappelijk feit.[8]

CDA-fractievoorzitter Johan van Hulst liet doorschemeren dat zijn fractie unaniem het (aanvankelijke) regeringsstandpunt steunde. ‘Ik weet wel dat de Regering daarmee politiek gezien niet veel kan doen, aangezien de Tweede Kamerfractie een beslissing heeft genomen.’ Hij hoopte wel dat de regering de kwestie nog eens zou heroverwegen ‘Wij weten uit de pers dat het Zuidafrikaanse multiraciale team van gehandicapten toch komt. (…) Ik kan mij toch moeilijk indenken dat deze gehandicapten door politiemacht verhinderd worden daar bij te zijn.’ Van Someren-Downer sloot zich hierbij aan. ‘Ik moet nog zien dat deze [Zuid-Afrikaanse ploeg , MS] buiten het stadion wordt gehouden.’ Zij verwachtte in dat geval ‘enige opstandige bewegingen onder de meelevende Nederlandse bevolking’. Daarop diende zij een motie in waarin het kabinet werd opgeroepen het besluit in heroverweging te nemen. Uiteraard diende dit te gebeuren in samenspraak met de Tweede Kamer, zo voegde zij eraan toe, maar de Eerste Kamer mocht als huis van bezinning en herziening wel degelijk een kritische noot laten horen ‘als naar ons inziens en bovendien naar dat van het kabinet aan de overzijde een verkeerde beslissing is genomen.’ Als reactie op de motie liet Van Agt blijken dat aanvaarding de regering in een ‘verre van gemakkelijke positie’ zou brengen. Maar, zo verzekerde hij: ‘Wij zijn het verkeren in moeilijke situaties gewend, zo gezegd: voor de duvel niet bang!’[9]

Nieuwslezer Hans van Zijl, voorzitter van de Stichting Wij horen er bij en Anton Geesink op de publieke tribune (Nationaal Archief, Anefo, Koen Suyk)

De pers wijdde uitvoerige commentaren aan het feit dat de Eerste Kamer wellicht een motie zou aannemen die haaks stond op een recente uitspraak van de Tweede Kamer. NRC Handelsblad sprak van een constitutioneel conflict, ‘in de oplossing waarvan het Nederlandse staatsrecht niet voorziet.’[10] CDA-senator W.F. de Gaay Fortman bevestigde dat de goede verhoudingen tussen de beide Kamers in het geding waren. Maar of CDA-senatoren de VVD-motie zouden steunen was echter twijfelachtig. ‘We moeten in de fractie nog eens heel goed nadenken of wij een motie kunnen steunen die niet alleen afkeurt wat de Tweede Kamer heeft gedaan, maar ook het beleid van de regering.’[11] Enkele dagen later liet De Gaay Fortman doorschemeren dat men er niet op hoefde te rekenen dat de CDA-fractie hierover unaniem zou stemmen.[12]

Met vertegenwoordigers uit de sportwereld op de publieke tribune stemde de Eerste Kamer op dinsdag 11 december 1979 over de motie. In zijn stemverklaring liet Van Hulst (CDA) blijken dat binnen zijn fractie de staatsrechtelijke bezwaren zwaar wogen. Het aannemen van de motie van Van Someren zou het gezag van de Eerste Kamer schaden. Een aantal leden van zijn fractie had daarom besloten de motie niet te steunen. De overige CDA-ers tilden gezien de zaak waarover het ging niet zo aan deze bezwaren. Zij gingen vóór stemmen. Bertus Maris (onafhankelijk, afgesplitst van de Boerenpartij) wees op een commentaar in Trouw, waarin de motie een ‘politiek en staatsrechtelijk monstrum’ was genoemd.[13] Hij noemde dit een ernstige beschuldiging. Volgens Maris hoorde het tot de taak van de Eerste Kamer om het regeringsbeleid te controleren. ‘Men kan zeggen dat het primaat bij de Tweede Kamer ligt, maar het is niet vol te houden dat bij de controle op het regeringsbeleid de Tweede Kamer de prioriteit zou genieten. Dit is niet waar.’[14]

Ook Van Someren-Downer bestreed dat aanvaarding het aanzien van de Senaat zou schaden. ‘De motie is een staatsrechtelijk monstrum genoemd. Ik ben echter nog geen staatsrechtgeleerde tegengekomen die kan uitleggen waarom. Naar mijn mening gaat het meer om politieke gevoelens dan om staatsrechtelijke motieven bij degenen die zo over de motie schrijven.’ Ze benadrukte nogmaals dat de multiraciale ploeg een voortrekkersfunctie had in de strijd tegen de apartheid. Door de motie-Ter Beek aan te nemen had men juist die groepering in de kaart gespeeld, ‘die wij geen van allen in de kaart willen spelen.’ Vervolgens werd de motie met 36 tegen 30 stemmen verworpen. Vóór stemden VVD, SGP, GPV, Maris en twaalf leden van de CDA-fractie. Tegen stemden de PvdA, PPR, PSP en CPN, alsmede negen CDA-ers.

Gepubliceerd op de website van het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis onder Memorabele debatten uit de jaren ’70.

[1] Geerte Meijer, Casus Olympische Spelen voor gehandicapten Arnhem 1980 (Utrecht 2014), p. 17.

[2] Frank Grootemaat, ‘Tumult op de Paralympische Spelen’, in: De Sportwereld 52 (1979), p. 5.

[3] Kamerstukken II 1979/80, 15800 V en XVI, nr. 9, 5 oktober 1979

[4] Kamerstukken II 1979/80, 15800 V en XVI, nr. 11, 18 oktober 1979

[5] Handelingen II 1979/80, 18 oktober 1979, p. 440 ; ‘Kamer wil Z-Afrika boycotten’, De Volkskrant, 19 oktober 1979.

[6] Kamerstukken II 1979/80, 15800 V en XVI, nr. 12, 19 oktober 1979

[7] Handelingen I 1979/80, 27 november 1979, p. 62.

[8] Handelingen I 1979/80, 28 november 1979, p. 88.

[9] Ibidem, p. 92 (Van Hulst), 95 (Van Someren) en 99 (Van Agt).

[10] ‘Afkoelen’, NRC Handelsblad, 29 november 1979.

[11] ‘VVD eist herziening besluit’, de Volkskrant, 29 november 1979.

[12] ‘CDA verdeeld over komst van sportploeg’, de Volkskrant, 3 december 1979.

[13] Dit gebeurde in een noot van de hoofdredactie bij een ingezonden brief van CDA-fractievoorzitter Johan van Hulst. ‘Recht doen aan de CDA-fractie van de Eerste Kamer’, Trouw, 4 december 1979.

[14] Handelingen I 1979/80, 11 december 1979, p. 104.


Een reactie plaatsen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.