Home » Berichten getagged 'wandelen'
Tag archieven: wandelen
Buiten de binnenstad van Almere
Mijn nieuwste publicatie is dit keer geen boek of artikel maar een wandelgids, namelijk Wandelen buiten de binnenstad van Almere. Hoewel wandelen voorop staat wordt hierin ook stilgestaan bij de ontstaansgeschiedenis van Almere.
De gidsen ‘Wandelen buiten de binnenstad van …’ van uitgeverij Gegarandeerd Onregelmatig zijn geschreven om een stad in al zijn facetten te ontdekken. Voor toeristen een prachtige manier om wandelend kennis te maken met een onbekende stad en voor de inwoners vaak een onverwacht plezier over wat zich om de hoek bevindt. Dit noemt men ook wel ‘urban walking’: relaxed lopen langs water, groen, historie en onbekende pareltjes. Tot nu toe maakten de uitgevers twaalf gidsen in de reeks, waarvoor ze zelf ook altijd op pad gaan om de routes te controleren, maar nooit was het volgens Bart van der Mark en Lourens Vellinga, zo bijzonder als in Almere. Toen er van Almere Oostvaarders alleen nog maar het skelet van het station stond, zwierven ze er al rond. ‘We stonden op het lege perron te kijken naar waar de trapleuningen nog gemonteerd moesten worden. De gaatjes zaten al in het beton en aan de horizon gloorde de nieuwe stad.’
Nu, vijfentwintig jaar later is er in Almere veel veranderd. Almere Oostvaarders is een volwaardig station en er zijn inmiddels veel nieuwe wijken gebouwd met niet alleen bijzondere architectuur, kunstwerken, maar ook exotische tempels en vrijplaatsen waar mensen hun eigen woonomgeving vorm kunnen geven. Almere is een volwassen stad geworden die de moeite waard is om te doorkruisen! Dit kan met mijn wandelgids Wandelen buiten de binnenstad van Almere.
Zeer groot meer
Het gebied waar nu Almere is gesitueerd, is volgens archeologen een van de oudst bewoonde gebieden van Nederland. Bij opgravingen zijn bewoningssporen gevonden van circa 6700 vóór Christus. Vermoedelijk leefden de bewoners van het gebied van de jacht of visvangst. In de Romeinse tijd lag midden in het huidige Nederland het Flevomeer. De naam Aelmere werd voor het eerst genoemd in een kroniek van de Engelse missionaris Bonifatius, die in 753 n.Chr. vanuit Utrecht het meer overstak om de Friezen te gaan bekeren. De Germaanse benaming Almere betekent ‘zeer groot meer’. In de middeleeuwen groeide het relatief kleine Flevomeer door afslag van veengronden uit tot een groot watergebied, dat sinds de 14e eeuw wordt aangeduid als Zuiderzee.
Vanaf het midden van de negentiende eeuw werden er plannen ontwikkeld om de Zuiderzee af te dammen en delen in te polderen. Op initiatief van de waterstaatkundige en politicus Cornelis Lely (1854-1929) werden de afsluiting en gedeeltelijke droogmaking in 1918 vastgelegd in de Zuiderzeewet.
Oorspronkelijk zouden de polders worden ingericht als landbouwgebied. De oorspronkelijke plannen voorzagen in de bouw van een polderhoofdstad, later Lelystad genoemd, en regionale verzorgingskernen in elk van de polders – zoals Emmeloord en Dronten – met daaromheen een ring van dorpen waar boeren en landarbeiders met hun gezinnen op de fiets naar toe konden om hun boodschappen te doen. Maar door de groei van het autoverkeer veranderde dit snel. Werd Emmeloord in de jaren vijftig nog omringd door tien dorpen, in Oostelijk Flevoland werden van de geprojecteerde veertien dorpen er slechts twee gerealiseerd.
Zuidweststad
Na Oostelijk Flevoland moest eerst de Markerwaard worden drooggelegd. Hiervoor werd aan het eind van de jaren vijftig hard gewerkt aan de dijken nabij Marken en de Oostvaardersdijk tussen Muiden en het toekomstige Lelystad. Maar toen besloot de regering anders. Om de bevolkingsgroei in Nederland te kunnen opvangen en met name de snel groeiende steden op het ‘oude land’ – met name Amsterdam – te ontlasten werd er ook gekeken naar de IJsselmeerpolders. Dit leidde tot het besluit om niet verder te gaan met aanleg van de Markerwaard maar om in plaats hiervan eerst Zuidelijk Flevoland droog te leggen. Er moesten twee nieuwe steden komen, te weten Lelystad in Oostelijk Flevoland en een stad in de westpunt van Zuidelijk Flevoland. De laatstgenoemde stad had aanvankelijk als werknaam Zuidweststad. Om te voorkomen dat dit de definitieve naam zou worden werd uiteindelijk gekozen voor Almere. De directeur van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders (RIJP) en landdrost, ir. W.M. Otto, stuitte op de naam toen hij in een Shell-boekje over het IJsselmeer las over het Aelmere. Otto legde begin 1971 tijdens een nieuwjaarsreceptie deze naam voor aan minister J.A. Bakker van Verkeer en Waterstaat, die hiermee direct instemde. Kort daarna werd de naam wereldkundig met de publicatie van het RIJP-rapport Verkenningen omtrent de ontwikkelingen van de nieuwe stad Almere in Zuidelijk Flevoland.
Meerkernige stad
Omdat de Rijksdienst begin jaren zeventig zijn handen vol had aan de ontwikkeling van Lelystad, besloot de RIJP-directie in 1971 voor Almere een speciale afdeling in het leven te roepen: het Projectbureau Almere (PBA). Dit bureau werkte de stedenbouwkundige plannen verder uit. Almere moest een meerkernige stad worden om daarmee ‘een te grote massaliteit’ te voorkomen, met een ‘grote diversiteit in woonmilieus (…) vlakbij huis groen- en recreatievoorzieningen’.
In 1975 startte de bouw van Almere. Er werd begonnen met Almere-Haven, dat het karakter kreeg van een havenstadje aan het water. Na Almere-Haven volgde in 1980 Almere-Stad – inclusief het centrum – en in 1984 Almere-Buiten. Daarna volgden Almere-Hout en Almere-Poort. Almere-Pampus, dat moet verrijzen op de westpunt van Zuidelijk Flevoland, moet nog worden gebouwd.
Over Almere doen diverse negatieve kwalificaties de ronde. Volgens sommigen wil je daar niet eens dood gevonden worden. Anderen noemen het de “saaiste lelijkste stad van Nederland”. Volgens Renate Dorrestein, die op uitnodiging van de gemeente Almere een jaar in de stad woonde en daar de roman Weerwater (2015) schreef, kun je het Almere echter niet kwalijk nemen ‘dat alles er nieuw was, net zomin als je kleine kinderen kunt verwijten dat het nog geen volwassenen zijn.’ Natuurlijk heeft elke stad saaie en lelijke plekken, zo ook Almere. Maar de tien rondwandelingen uit deze gids laten zien hoe verrassend een nieuwe stad kan zijn. Onderweg ontdek je dat het er al lang niet meer kaal is. Overal wandel je zo de natuur in en onderweg tref je bijzondere kunstwerken, uitdagende architectuur en alternatieve bouwsels aan. Niet voor niets noemde de Britse krant The Guardian Almere ‘the Dutch city that’s pioneering alternative housing.’
Kortom, ga op ontdekkingsreis door Almere!
Mari Smits, Wandelen buiten de binnenstad van Almere. 128 blz. ISBN 9789076092249, prijs: € 17,95. Tot verschijningsdatum 23 april 2023 is de gids bij de uitgever te bestellen voor de actieprijs € 12,95.
Wie met de meest actuele routebeschrijving of met een gps-track op pad wil kan deze op wandelzoekpagina.nl downloaden. Hierbij een overzicht met links naar de downloads.
1. Havenpad (14,5 km)
2. De Blocq van Kuffelerpad (14,7 km)
3. Muziek- en Literatuurpad (10,3 km)
4. Herdenkingspad (12,8 km)
5. Poort- en Duinpad (11,1 km)
6. Kemphaanpad (15,5 km)
7. Buitenpad (12,0 km)
8. Oostvaarderspad (13,1 km)
9. Weerwaterpad (11,7 km)
10. Oosterwoldpad (13,3 km)
De fatale bergwandeling van een oud-minister
Op 1 april 2014 begonnen twee Nederlandse meisjes, Kris Kremers en Lisanne Froon aan een bergwandeling in de jungle van Panama. Enkele maanden later werden stoffelijke resten van hen gevonden en een jaar later kwam vast te staan dat zij hoogstwaarschijnlijk waren verongelukt. Vermissing van mensen die een trektocht maken komt vaker voor, alleen ze komen niet allemaal prominent in het nieuws. Alleen als de slachtoffers van Nederlandse afkomst zijn, kunnen zij rekenen op veel aandacht van Nederlandse media. Hetzelfde gebeurde in 1911 toen een Nederlandse oud-minister, Johannes Christiaan de Marez Oyens, werd vermist.
Wandelend Nederland begraaft oude strijdbijl
Op 1 januari 2015 ging de Koninklijke Wandelbond Nederland (KWBN) van start. Deze bond is het resultaat van de fusie tussen de twee grote wandelbonden die van oudsher vorm gaven aan de georganiseerde wandelsport in Nederland: de Koninklijke Nederlandse Bond voor Lichamelijke Opvoeding (KNBLO-NL) en de Nederlandse Wandelsport Bond (NWB). Hoewel het fusieproces de afgelopen jaren vanaf een afstand bezien vrij geruisloos verliep, staat dit in schril contrast met de voorgeschiedenis, waarin beide bonden bij voortduring ruzie maakten over de vraag wie de echte wandelsportbond in Nederland was.
De KNBLO-NL kwam voort uit de Nederlandsche Bond voor Lichamelijke Opvoeding (NBvLO), die op 3 april 1908 werd opgericht met als doel het bevorderen van lichaamsoefeningen en het houden van wedstrijden in lichaamsoefeningen. Hoewel de NBvLO zich aanvankelijk profileerde als algemene sportbond die uiteenlopende sportactiviteiten initieerde en organiseerde, stond hij wel aan de wieg van het oudste, grootste en bekendste wandelevenement van Nederland, de Vierdaagse van Nijmegen. Al in september 1909 vonden de eerste Vierdaagse Afstandsmarsen plaats. Deelnemers aan de marsen, die aanvankelijk vanuit verschillende plaatsen in Nederland werden georganiseerd, waren in de beginjaren vooral Nederlandse militairen. In 1925 zou de Vierdaagse definitief in Nijmegen neerstrijken.
Atletiek
De wortels van de Nederlandse Wandelsportbond lagen daarentegen in de atletiekwereld. In 1901 namen enkele atletiekverenigingen het initiatief voor de oprichting van de Nederlandsche Athletiek Unie. Deze verenigingen organiseerden in de beginjaren van de twintigste eeuw naast hardloopwedstrijden ook wandeltochten over kortere en langere afstanden. Echte wandelaars voelden zich echter op het tweede plan gezet door de hardlopers en namen daarom in 1928 het initiatief voor de oprichting voor de Nederlandsche Wandelsport Organisatie. Deze organisatie was echter geen lang leven beschoren, waarna aan het begin van de jaren dertig de onvrede binnen de Atletiekunie opnieuw manifest werd. In 1932 namen enkele wandelsportverenigingen het initiatief voor de vorming van een wandelsportafdeling van de Atletiekunie. Op 25 maart 1934 nam deze afdeling het besluit om zich los te maken en verder te gaan als zelfstandige wandelbond, de Nederlandsche Unie voor de Wandelsport (NUW).
Daarmee was de eenheid nog lang niet in zicht. Buiten de NUW bestond ook de door NSB-ers beheerste Nederlandsche Wandelorganisatie (NWO) en werden ook binnen de Koninklijke Nederlandsche Gymnastiekvereniging (KNGV) wandeltochten georganiseerd. Ook in katholiek en protestants-christelijk verband werd gewandeld. De NBvLO stond nog niet te boek als echte wandelsportbond, ook al organiseerde de bond het grootste Nederlandse wandelevenement. In een poging meer eenheid in de wandelwereld te brengen werd de NUW in 1937 gereorganiseerd. De regionale districten van de NUW werden zelfstandige bonden, terwijl de NUW werd omgedoopt tot de Nederlandsche Wandelsport Federatie (NWF). Ook de afdeling Wandelen van de KNGV sloot zich aan bij de nieuwe federatie. Hoewel er ook was gesproken met de NWO, bleef deze NSB-organisatie uiteindelijk buiten de nieuwe federatie.
Gedwongen eenheid en verdeeldheid
De wortels voor de verziekte verhoudingen tussen de NWB en de NBvLO/KNBLO-NL in de naoorlogse jaren lagen in de gebeurtenissen tijdens de bezettingsjaren. De mobilisatie in 1939 maakte het moeilijk om voor 1940 in Nijmegen de Vierdaagse te organiseren. De NWF wilde de Vierdaagse wel overnemen en bood daarop aan om in Utrecht een wandelevenement op touw te zetten. NBvLO-voorzitter J.N. Breunese sloeg echter dit aanbod af en probeerde alsnog in 1940 in Nijmegen de Vierdaagse te organiseren. De Duitse inval doorkruiste echter dit plan. Als alternatief besloot de Stichts-Gooische Wandelsportbond (SGWB), een regionale bond aangesloten bij de NWF vierdaagses in de avonduren te organiseren onder het motto ‘Als we dan geen vier dagen kunnen wandelen, laten we het dan vier avonden doen’. Aldus werden in 1940 in zes plaatsen in de provincie Utrecht en het Gooi de eerste avondvierdaagses gehouden. In 1941 waren er al 21 avondvierdaagses. Omdat wandelmarsen en avondvierdaagses vaak uitmondden in demonstraties tegen de Duitsers en de NSB werden ze vanaf 1942 verboden. Hoe dan ook, de bezettingsjaren brachten een nieuw onderdeel van de wandelsport voort dat na 1945 een groot succes werd: de avondvierdaagse.
Gedurende het eerste bezettingsjaar werden op initiatief van het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen pogingen ondernomen om per tak van sport te komen tot één bond. Dit leidde in augustus 1940 tot de vorming van één wandelsportbond, de Nederlandsche Wandelsportbond (NWB). Ook de NBvLO sloot zich hierbij aan. Breunese werd adviseur van de nieuwe wandelbond. Na de bevrijding werd de opgelegde eenheid weer verbroken. De NBvLO ging direct weer aan de slag om in 1946 in Nijmegen wederom de Vierdaagse te organiseren. Ook enkele andere bonden, zoals de Nederlands Christelijke Wandelsport Bond (NCWB), de Noord-Nederlandse Wandelsportbond (NNWB) en de Nieuwe Unie voor de Wandelport (NUW) de oostelijke afdeling van de NWB, besloten zelfstandig verder te gaan. De NBvLO ontwikkelde zich na de oorlog tot een echte wandelbond met regionale wandelkringen.
De NWB zag deze ontmanteling van het opgelegde monopolie met lede ogen aan. Voor de NBvLO gold dat de NWB slechts een functie had tijdens de oorlogsjaren en dat er slechts sprake was van een meningsverschil met de NWB. De NWB nam hiermee geen genoegen en stelde eind 1952 aan de NBvLO voor dat deze de NWB zou erkennen als de enig erkende wandelsportorganisatie in Nederland. In ruil voor deze erkenning zou de NBvLO enkel de Vierdaagse van Nijmegen blijven organiseren en zich niet inlaten bij de organisatie van de lokale avondvierdaagses. De ruzie liep zo hoog op dat de NWB in 1953 besloot voorbereidingen te treffen tot de organisatie van een eigen Vierdaagse in Apeldoorn. De NBvLO op zijn beurt richtte een eigen ‘Comité tot redding van de Vierdaagse’ op. De Nederlandse regering mengde zich in het conflict en besloot zich voortaan te onthouden van medewerking aan enig wandelsportevenement. Dit betekende tegelijk dat militairen en rijkspersoneel niet meer in groepsverband aan de Vierdaagse mochten deelnemen. Zo ver kwam het niet. Na bemiddeling van een arbitragecommisse van het Nederlands Olympisch Comité werd het regeringsbesluit weer ingetrokken. Tegelijkertijd nam de NBvLO het initiatief voor de oprichting van een federatie van wandelsportbonden, waarin de bond samenwerkte met de NCWB, NNWB en NUW. De NWB bleef buiten deze federatie en besloot in 1954 toch in Apeldoorn een eigen Vierdaagse te gaan organiseren. Tekenend voor de ruzie was dat de Vierdaagse van Apeldoorn en Nijmegen gedurende de eerste jaren op dezelfde dagen werden gehouden.
Pogingen tot samenwerking
In de loop van de jaren zestig werden de eerste pogingen tot samenwerking ondernomen. De in 1958 Koninklijk geworden NBvLO – voortaan afgekort als KNBLO – en de NWB vormden in 1963 onder auspiciën van de Nederlandse Sport Federatie een commissie die de onderlinge geschilpunten onder de loep zou nemen. De samenwerking leidde tot afspraken over de data van de Vierdaagses van Nijmegen en Apeldoorn, over de organisatie van de Avondvierdaagses (niet meer dan één Avondvierdaagse per gemeente) en de uitgave van een gezamenlijk Landelijk Wandelprogramma. Het overleg tussen de KNBLO en de NWB had nu plaats ‘in een sfeer van vriendschap (…) met het doel de eenheid in de wandelsport te bevorderen’.
Op 28 januari 1974 werd de nota ‘Eenheid in de wandelsport’ gepresenteerd. De bedoeling was dat er een nieuwe bond zou worden gevormd met als naam Koninklijke Nederlandse Bond voor de Wandelsport. Voor de kleinere bonden NCWB, NNWB en NUW was het plan echter niet acceptabel. Zij wensten vooralsnog niet verder te gaan dan een federatie, terwijl de rijksoverheid bleef aansturen op fusie. Rond 1980 werd de fusiegedachte verlaten. De NUW en NNWB intensiveerden hun onderlinge samenwerking, hetgeen in 1994 leidde tot de vorming van de Wandelsport Organisatie Nederland (Wandel NL).
Fusie
In 2000 werden op initiatief van het ministerie van VWS en het NOC-NSF opnieuw pogingen ondernomen om de gewenste fusie alsnog tot stand te brengen. De NWB wilde niet verder gaan dan een losse federatie en haakte snel af. Daarop fuseerde de KNBLO in 2004 met Wandel NL tot KNBLO-Wandelsport Organisatie Nederland, kortweg KNBLO-NL. Direct na deze fusie was het gedaan met de onderlinge samenwerking tussen de beide overgebleven bonden. Het resultaat van deze verwijdering was dat beide bonden het niet eens konden worden over de uitgave van een gezamenlijk wandelprogramma. Rond 2010 keerde binnen beide bonden het besef terug dat men elkaar nodig had om toekomstige ontwikkelingen binnen de wandelwereld aan te kunnen.
Belangrijk ijkpunt was het feit dat NOC-NSF dwingende richtlijnen oplegde voor een goed sportbestuur. Kernpunt van dit beleid was dat bestuursleden niet langer dan drie termijnen (12 jaar) een bestuursfunctie mochten vervullen. Het accepteren van deze richtlijnen betekende voor de NWB dat men noodgedwongen afscheid moest nemen van lang zittende bestuurders en er ruimte kwam voor een nieuw bestuur dat het verleden achter zich liet en oog had voor de behoeftes van de hedendaagse wandelaar. Onder het motto ‘De Pas erin’ gingen de KNBLO-NL en de NWB in 2012 gezamenlijk een proces in dat op 1 januari 2015 heeft geleid tot de oprichting van de Koninklijke Wandelbond Nederland (KWBN).
Is daarmee de eenheid een feit? Niet helemaal. In mei 2014 besloot de bij de NWB aangesloten de Stichts-Gooise Wandelsportbond (SGWB) uit het fusieproces te stappen. In zijn beleidsplan geeft deze kleine regionale bond te kennen binnen enkele jaren te willen uitgroeien tot een landelijke bond, die zelfstandig aansluiting zal zoeken bij NOC-NSF. We zullen moeten zien of deze kleine bond de komende jaren zal kunnen opboksen tegen de ambities van de nieuwe landelijke wandelbond.
Bronnen:
– Annemarie de Knecht-Van Eekelen, Willen is kunnen. Uit de geschiedenis van KNBLO-NL (Nijmegen 2008);
– Historisch krantenarchief via www.delpher.nl.
Gepubliceerd op Historiek op 25 februari 2015.
Recente reacties