Home » Recensies » Paardensport in België

Paardensport in België

GroteVolteWoestenborghs, B., De grote volte. Geschiedenis van de landelijke rijverenigingen (Leuven: Davidsfonds, 2007, 199 blz., €29,95, ISBN 978 90 5826 503 6).

Over de geschiedenis van de paardensport zijn tot dusverre nog weinig historische studies verschenen. In een tijd waarin op het Nederlandse en Vlaamse platteland steeds minder ruimte is voor productielandbouw en de ‘verpaarding’ steeds grotere vormen aanneemt, is er alle reden om terug te blikken op de rol van het paard in de plattelandssamenleving. Analoog aan een in 2004 verschenen gedenkboekje over de Nederlandse landelijke rijverenigingen wordt ook in De Grote Volte de ontwikkeling van een boerensport tot een volkssport beschreven.

De geschiedenis van de landelijke ruiterij in Vlaanderen begint in het midden van de jaren dertig toen in het Westvlaamse Boezinge de jonge onderpastoor André De Mey het initiatief nam voor de oprichting van een afdeling van de Boerenjeugdbond (BJB). Op zijn aandringen manifesteerden de jonge boeren zich met het paard en slaagde hij erin de vaders van zijn BJB-leden te overtuigen om hun zonen op zondag op stap te laten gaan met hun werkpaard. De publiciteit rond het huwelijk van prinses Juliana en prins Bernhard in 1937, waarbij boerenzonen te paard, verenigd in rijverenigingen een prominente rol speelden, waren voor De Mey de reden om zijn licht op te steken in Nederland. Hij kwam in contact met de Noordbrabantse Christelijke Boerenbond (NCB) die hem voorzag van informatie over de werking van de Nederlandse rijverenigingen. Binnen BJB-verband begon De Mey eind 1937 met spring- en dressuuroefeningen en in 1938 werd het eerste concours hippique (‘ruiterfeest’) georganiseerd. Deze initiatieven vonden al snel navolging in de nabije omgeving en ook bij het BJB-secretariaat in Leuven.

Na de Tweede Wereldoorlog groeiden de landelijke rijverenigingen (LRV) uit tot een brede beweging die geheel Vlaanderen omvatte. Woestenborghs schetst daarbij de uitbouw van de beweging, waarbij hij vooral stilstaat bij de centrale rol van De Mey, de relatie met de BJB – later Katholieke Landelijke Jeugd (KLJ) – en de Belgische Boerenbond en de professionalisering. Werd er rond 1950 nog gereden op landbouwpaarden en nog zonder uniformen, met de oprichting van een fokvereniging en de introductie van speciale kleding kreeg de modernisering gestalte. Deze werd nog verder versterkt door de mechanisering van de landbouw, waardoor het werkpaard van de boerderij verdween en het aantal agrarische arbeidskrachten sterk verminderde. De LRV ging met zijn tijd mee en stelde het lidmaatschap ook open voor gehuwde ruiters, niet-agrarische ruiters en vanaf 1965 ook voor meisjes en vrouwen. In de jaren zeventig werd de landelijke ruiterij nog verder uitgebreid met ponyclubs, bedoeld voor kinderen die vanaf de leeftijd van 16 jaar dienden over te gaan naar de ruiterij. Ondanks alle veranderingen in organisatie en samenstelling van het ledenbestand bleef de LRV trouw aan twee uitgangspunten: laagdrempeligheid en de nadruk op het ontspanningselement. Wie zich wilde gaan toeleggen op de wedstrijdsport, kwam niet aan zijn trekken binnen de LRV en moest lange tijd noodgedwongen overstappen naar andere ruiterfederaties. Pas in de jaren negentig werden organisatorische barrières weggenomen en werd de LRV een volwaardig onderdeel van de Vlaamse hippische sportwereld.

Met De Grote Volte heeft Woestenborghs vooral een klassiek organisatieverhaal geschreven. Voor een niet-paardengek is het soms lastig om vertrouwd te raken met in de hippische wereld gehanteerde vaktermen. Het is een verhaal van een organisatie die zich ondanks alle veranderingen in de tijd heeft weten te handhaven en tegelijkertijd zijn herkomst niet verloochend heeft. Wel zou de invloed van de veranderingen in de Vlaamse landbouw op de ontwikkeling van de landelijke rijverenigingen meer benadrukt mogen worden. Zo zou de wisselende relatie met de BJB/KLJ beter verklaarbaar worden als ook meer aandacht zou zijn besteed aan de aan de veranderingen binnen die organisatie. Dit geldt ook voor de interne verwevenheid binnen het Boerenbondsnetwerk, zoals bijvoorbeeld de rol van economische instellingen als financier/sponsor van de LRV. Tenslotte blijft ook de ruitersport buiten de LRV angstvallig buiten beeld. Enig inzicht in de sociale verschillen binnen de Vlaamse ruiterwereld had meer inzicht kunnen bieden in de unieke plaats van de LRV binnen die wereld. Ter informatie: in 2008 telde Vlaanderen 200.000 recreanten in de paardensport. Hiervan waren er 32.000 aangesloten bij meer dan 800 paardenclubs, rijverenigingen en ponyclubs. De LRV had 13.000 leden, verdeeld over 440 rijverenigingen en ponyclubs. (Bron: Het socio-economisch belang van de paardenhouderij in Vlaanderen, november 2008).

Eerder verschenen als webrecensie bij BMGN – The Low Countries Historical Review 124 no. 4 (2009).


Een reactie plaatsen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.