Home » Berichten getagged 'parlementaire geschiedenis'

Tag archieven: parlementaire geschiedenis

‘Centen mogen niet altijd boven mensen gaan’

Conferentie Olympische Spelen en mensenrechten, 10 april 1980; v.l.n.r. David Owen Til Gardeniers en Ed. van Thijn. Foto Koen Suyk/Anefo [CC0] via Nationaal Archief.
Volgens Tweede Kamerlid Laurens-Jan Brinkhorst (D’66) prevaleerden economische belangen vaak boven het gewenste actieve Nederlandse mensenrechtenbeleid. [1] Hij bekritiseerde hiermee het beleid zoals verwoord in de regeringsnota De rechten van de mens in het buitenlands beleid uit 1979.[2]Deze nota markeerde het einde van een decennium waarin de bevordering van de mensenrechten een ‘wezenlijk onderdeel’ van het buitenlands beleid werd.[3] Ook binnen de Nederlandse bevolking was veel steun voor een activistisch mensenrechtenbeleid. Dit verleidde de Noorse mensenrechtendeskundige Jan Egeland in 1984 tot de constatering dat Nederland ‘has probably become the most effective human rights advocate today’.[4]

In 1971 was Norbert Schmelzer (KVP) die als eerste minister van Buitenlandse Zaken de mensenrechten aan de orde stelde. Volgens hem dienden fundamentele rechten zowel in tijden van vrede als bij gewapende conflicten te worden geëerbiedigd.[5] Nederland wees de schending van mensenrechten ‘waar ook ter wereld’ af.[6]

Publiek of langs diplomatieke kanalen
Met het aantreden van het kabinet-Den Uyl in 1973 kregen de mensenrechten een plek in het regeringsbeleid. Als uitgangspunt voor het buitenlands beleid gold ‘de nauwe samenhang tussen vrede, veiligheid, rechtvaardige verdeling van de welvaart, wereldrechtsorde en respect voor de fundamentele mensenrechten’.[7] Met name minister van Buitenlandse Zaken Max van der Stoel (PvdA) gaf hieraan invulling. Nederland mocht niet zwijgen waar mensenrechten in het geding waren. In sommige gevallen kon men hieraan in het openbaar uiting geven, in andere gevallen zou worden gehandeld langs diplomatieke kanalen. Van der Stoel achtte een gedifferentieerde benadering noodzakelijk, waarbij de doeltreffendheid voorop stond en niet primair het bevredigen van eigen gevoelens.[8]

Zorgvuldigheid
Ook na het aantreden van het kabinet-Van Agt bleef de mensenrechtenproblematiek in de belangstelling staan. In de ogen van Jan Nico Scholten (CDA) was de behandeling in het parlement te fragmentarisch. Hij vroeg het kabinet om een beleidsstuk waarin dieper op de doeleinden en middelen van het mensenrechtenbeleid zou worden ingegaan.[9] Hij vond hiermee weerklank bij minister van Buitenlandse Zaken Chris van der Klaauw (VVD).[10] In de nota werden de mensenrechten weliswaar aangewezen als een wezenlijk onderdeel van het buitenlands beleid, maar kwamen ook de beperkingen bij de uitvoering aan bod. Bevordering van mensenrechten mocht geen onherstelbare schade toebrengen aan andere belangen, zoals de ontspanning tussen Oost en West of de emancipatie van de Derde Wereld. Ook mocht het economisch belang niet te zeer in de verdrukking komen. Daarom meende de regering dat slechts in uiterste gevallen kon worden overgegaan tot sancties. [11]

In de Tweede Kamer werden Van der Klaauw en Jan de Koning (Ontwikkelingssamenwerking, CDA) vooral bekritiseerd op hun terughoudendheid inzake het treffen van economische maatregelen. Volgens Brinkhorst ontbrak elke aanzet voor een geprofileerd en gedurfd beleid.[12] Van der Klaauw gaf dit impliciet toe. Hij meende dat deze maatregelen met de grootst mogelijke zorgvuldigheid dienden te worden genomen.[13]

Dit artikel is ontleend aan het boek Carla van Baalen, Anne Bos (red.), Grote idealen, smalle marges. Een parlementaire geschiedenis van de lange jaren zeventig (1971‑1982) (Amsterdam: Boom 2022), waaraan ik heb meegeschreven.

[1] Handelingen II 1979/80, OCV, 17 maart 1980, p. 1379.

[2] Kamerstukken II 1978/79, 15572, nr. 2, 3 mei 1979.

[3] Kamerstukken II 1978/79, 15572, nr. 2, 3 mei 1979, p. 52; .A.M. Malcontent, Op kruistocht in de Derde Wereld: de reacties van de Nederlandse regering op ernstige en stelselmatige schendingen van fundamentele mensenrechten in ontwikkelingslanden, 1973-1981 (Hilversum 1998) p. 12

[4] J. Egeland, ‘Focus on human rights – ineffective big states, potent small states’, Journal of peace research 21 (1984) nr. 3, p. 210. Aangehaald door F. Baudet, ‘Het heeft onze aandacht’. Nederland en de rechten van de mens in Oost-Europa en Joegoslavië, 1972-1989 (Amsterdam 2001) p. 43.

[5] Kamerstukken II 1971/72, 11500, hfst. V, nr. 2, p. 14.

[6] Handelingen II 1971/72, 25 nov. 1971, p. 1390.

[7] Handelingen II 1971/72, 28 mei 1973, p. 1567.

[8] Handelingen II 1973/74, 29 nov. 1973, p. 1318.

[9] Handelingen II 1977/78, 21 febr. 1978, p. 958.

[10] Handelingen II 1977/78, 23 febr. 1978, p. 1116.

[11] Kamerstukken II 1978/79, 15572, nr. 2, 3 mei 1979, p. 103.

[12] Handelingen II 1979/80, OCV, 17 maart 1980, p. 1421.

[13] Ibidem, p. 1431.

Geen volledige openheid in de Lockheed-affaire

Minister-President Den Uyl legt in de Tweede Kamer een verklaring af inzake het rapport-Donner, 26 augustus 1976. Foto Rob Croes / Anefo [CC0], via Wikimedia Commons.
Tijdens een hoorzitting in de Amerikaanse senaat op 6 februari 1976 verklaarde Lockheed-directeur Carl Kotchian dat een hoge Nederlandse functionaris steekpenningen had ontvangen. Na afloop vroegen journalisten of het prins Bernhard betrof. ‘I won’t deny it’, antwoordde Kotchian.[1] Daarop kondigde minister-president Den Uyl een onderzoek aan. De Commissie van Drie[2] moest de juistheid van de verklaringen in de Amerikaanse senaatscommissie onderzoeken en nagaan of bij beslissingen over vliegtuigorders sprake was geweest van beïnvloeding door laakbare activiteiten van vliegtuigfabrikanten.[3]

Openbaarheid
Deze commissie concludeerde dat de prins zich ‘veel te lichtvaardig had begeven in transacties die de indruk moesten wekken dat hij gevoelig was voor gunsten.’ Ook had hij zich toegankelijk getoond voor ‘onoorbare verlangens en aanbiedingen’ en had hij zich laten verleiden tot het nemen van initiatieven ‘die volstrekt onaanvaardbaar waren en die hemzelf en het Nederlandse aanschaffingsbeleid bij Lockheed (…) in een bedenkelijk daglicht moesten stellen.’[4] Daarop stelde de regering dat de prins zich diende terug te trekken uit alle functies die tot verwarring van functies hadden geleid of zouden kunnen leiden.[5] Van het instellen van een strafrechtelijk onderzoek werd afgezien.[6]

In het Kamerdebat op 30 augustus 1976 werd het kabinet van alle kanten lof toegezwaaid. Er was veel waardering voor de aanpak van de onderzoekscommissie en de wijze waarop de regering het had aangedurfd om alle stukken ‘volledig openbaar’ te maken én voor het feit dat een constitutionele crisis was voorkomen.[7] Echter, niet alle stukken werden openbaar gemaakt. De Commissie was ook gestuit op een andere omkopingszaak. In een niet gepubliceerd document van de Commissie[8] stond dat vliegtuigfabrikant Northrop van 1968 tot 1973 750.000 miljoen dollar had overgemaakt voor activiteiten in Nederland. Het crisisteam[9] van het kabinet-Den Uyl besloot het stuk niet te openbaren.[10]

Topje van de IJsberg?
Kort na het Kamerdebat publiceerde Het Vrije Volk over lobbyactiviteiten van de prins bij de West-Duitse regering ten gunste van Northrop en suggereerde dat Lockheed slechts het topje van de ijsberg was.[11] Op 3 september 1976 verklaarde Den Uyl niet van plan te zijn een nader onderzoek in te stellen. Bovendien zei de premier niet te geloven dat de Commissie op de hoogte was van beweringen over activiteiten van de prins voor Northrop.[12]

Op 1 februari 1977 meldde Het Vrije Volk dat Den Uyl beschikte over een geheim rapport over Northrop.[13] Op Kamervragen van Fred van der Spek (PSP) ontkende Den Uyl het bestaan ervan niet, maar stelde dat dit het buiten de opdracht van de Commissie viel. Den Uyl herhaalde dat indien nodig hij niet zou aarzelen de feiten grondig te laten onderzoeken.[14] Wat Den Uyl niet vermeldde was dat het geheime document ook handelde over betalingen waarbij mogelijk prins Bernhard betrokken was.[15] Vanwege het explosieve karakter en de mogelijke constitutionele gevolgen nam Den Uyl het onvolledig informeren van de Tweede Kamer voor lief.

Dit artikel is ontleend aan het boek Carla van Baalen, Anne Bos (red.), Grote idealen, smalle marges. Een parlementaire geschiedenis van de lange jaren zeventig (1971‑1982) (Amsterdam: Boom 2022), waaraan ik heb meegeschreven.

[1] Johan van Merriënboer, Peter Bootsma en Peter van Griensven, Van Agt. Biografie. Tour de force (Amsterdam 2008) p. 167.

[2] Deze commissie bestond uit A. M. Donner, rechter in het Hof van Justitie van de EG, M. W. Holtrop, oud-president van de Nederlandsche Bank en H. Peschar, voorzitter van de Algemene Rekenkamer.

[3] Kamerstukken II 1975/76, 13787, nr. 1, 10 februari 1976.

[4] Kamerstukken II 1975/76, 13787, nr. 4, 12 augustus 1976, p. 37.

[5] Kamerstukken II 1975/76, 13787, nr. 3, 26 augustus 1976, p. 2-3.

[6] Zie hierover: Van Merriënboer e.a., Van Agt, p. 171-179.

[7] Handelingen II 1975/76, 30 augustus 1976, p. 5136 (Van Thijn, PvdA) en 5151 (Van der Lek, PSP).

[8] Over het stuk getiteld ‘De Meuser-Weisbrodconnectie in de Northropzaak’ verscheen op 2 april 2005 in Vrij Nederland het artikel ‘De Northropzaak’ van de hand van Hugo Arlman en Gerard Mulder. Zij stelden het stuk daarna ook beschikbaar aan Annet Bleich. Zie: Annet Bleich, Joop den Uyl 1919-1987: dromer en doordouwer (Amsterdam 2008), p. 512, noot 56. In februari 2008 plaatste Vrij Nederland het op de website: <https://www.vn.nl/geheime-bijlage-lockheed-rapport/> geraadpleegd 11 maart 2021. In 2010 werd het document openbaar. NA, Archief Kabinet van de Ministerpresident 1942-1979, 12480.

[9] Dit bestond uit Den Uyl, Van Agt (Justitie), De Gaay Fortman (Binnenlandse Zaken), Van der Stoel (Binnenlandse Zaken) en Duisenberg (Financiën).

[10] Bleich, Joop den Uyl, p. 342-344; Van Merriënboer e.a., Van Agt, p. 180-181.

[11] ‘Prins polste Schmidt over Northrop-Cobra’s’ en ‘Waarom de zaak-Bernhard nog niet afgesloten is’, Het Vrije Volk, 2 september 1976.

[12] ‘Den Uyl: geen onderzoek band prins-Northrop’, Leeuwarder Courant, 4 september 1976.

[13] ‘Geheim rapport ‘prins en Northrop’ nog in la’ en ‘Nieuw materiaal over Northrop bij Den Uyl’, Het Vrije Volk, 1 februari 1977

[14] Handelingen 1976/77, Aanhangsel nr. 733, 16 februari (vragen) en 2 maart 1977 (antwoord), p. 1471.

[15] ‘De Meuser-Weisbrodconnectie in de Northropzaak’, p. 12.

Grenzen aan de groei in de landbouw?

Minister van Landbouw Gerrit Braks krijgt 150.000 brieven van actiegroep Lekker Dier als protest tegen de bio-industrie en vivisectie, 14 april 1981. Foto: Marcel Antonisse, Nationaal Archief/Anefo.

Het streven naar een schoner milieu[1] en de aandacht voor welzijn speelde ook in de Nederlandse landbouw. Met name op de zandgronden in Oost- en Zuid-Nederland verrezen in de jaren zestig op de gemengde bedrijven (akkerbouw en veeteelt) speciale stallen voor mestkalveren, varkens, leghennen en slachtkuikens. Rond 1970 ontstond er publieke aandacht voor de mestproblemen, die het gevolg waren van de, door het streven naar lagere kostprijzen, aangejaagde intensivering van veehouderij.[2] Voor deze nog jonge bedrijfstak introduceerde de Stichting Natuur en Milieu – in 1972 opgericht door vier natuur- en milieuorganisaties, waaronder Natuurmonumenten – de negatieve benaming bio-industrie. Zij wees in haar eerste publicatie op de nadelige gevolgen voor milieu en landschap en wilde daarom de bio-industrie concentreren op industrieterreinen. Mestoverschotten konden volgens Natuur en Milieu wel worden afgezet in akkerbouwgebieden.[3]

Tegelijkertijd groeide de aandacht voor dierenwelzijn. Gedagswetenschappers en de in 1971 opgerichte actiegroep Lekker Dier stelden misstanden, zoals de huisvesting van mestkalveren in krappe kisten en legkippen in legbatterijen, aan de kaak.[4] De landbouwsector was hier allerminst blij mee. Men sprak van stemmingmakerij.[5] Als tegenwicht tegen de negatieve benaming bio-industrie introduceerde het Landbouwschap als vertegenwoordiger van het landbouwbedrijfsleven daarop in 1973 het neutrale begrip ‘Intensieve veehouderij’[6]

Maakbaarheidsidealen
Tijdens de verkiezingscampagne speelden de problemen in de bio-industrie geen rol, maar in het parlement vroegen met name de PvdA en D’66 hiervoor aandacht. Op verzoek van Jan Beekmans (D’66) [7] kwam minister van Landbouw en Visserij Fons van der Stee eind 1974 met de Nota Intensieve Veehouderij. Hierin benadrukte hij vooral het belang van deze sector voor de werkgelegenheid en de structuur van het platteland. Dankzij de intensieve veehouderij was op een groot aantal landbouwbedrijven mogelijk geweest. Hij wilde de overbemesting terugdringen en het dierenwelzijn verbeteren. De minister zag echter niets in de concentratie in mammoetbedrijven. Van der Stee verwachtte overigens niet dat de productie nog verder zou groeien.[8]

De Tweede Kamer was overwegend positief, al betreurden de linkse woordvoerders dat de nota weinig concreet beleid bevatte.[9] Beekmans diende een motie in waarin de regering werd opgeroepen om in EG-verband te gaan praten over een verbod van ongewenste vormen van bedrijfsvoering.[10] Van der Stee stemde hiermee in.[11]

De discussie over dierenwelzijn en overbemesting verstomde hiermee – althans voorlopig. Maakbaarheidsidealen gingen hiermee aan de Nederlandse landbouw voorbij. Maar dit was tijdelijk. In de jaren tachtig en negentig werd de politieke discussie over de mestproblematiek en het welzijn van landbouwdieren alleen maar feller. Dit leidde tot maatregelen en wetgeving om de groei van de intensieve veehouderij te beteugelen en de (negatieve gevolgen van) de overbemesting te bestrijden. De discussie hierover duurt nog altijd voort. Ook nu zijn overbemesting – lees stikstof – en dierenwelzijn in de Nederlandse landbouw hete hangijzers.

Dit artikel is ontleend aan het boek Carla van Baalen, Anne Bos (red.), Grote idealen, smalle marges. Een parlementaire geschiedenis van de lange jaren zeventig (1971‑1982) (Amsterdam: Boom 2022), waaraan ik heb meegeschreven.

[1] De titel van dit artikel is ontleend aan Dennis Meadows e.a., The limits to growth: a report for the Club of Rome’s project on the predicament of mankind (New York 1972). Deze publicatie verscheen in 1972 in grote oplage als vertaling onder de titel Rapport van de Club van Rome (Utrecht/Antwerpen 1972).

[2] Zie bijvoorbeeld: Vic. Langenhoff, ‘”Land van mest en mist”. Varkensproduktie schept mestvaalt vol problemen’, De Tijd, 4 april 1970.

[3] S. Algra. drs. C. H. de Cloe en dr. G. H. Vonkeman, Bio-Industrie: augiasstal in milieu en landschap (Amsterdam 1972).

[4] Zie de uitzending van Andere Tijden over Lekker Dier van 11 juli 2013, <https://www.anderetijden.nl/programma/1/Andere-Tijden/aflevering/593/Lekker-Dier> geraadpleegd op 10 februari 2021. Op 12 december 1972 zond de NCRV een documentaire uit over de leefomstandigheden van varkens en mestkalveren, gemaakt met medewerking van etholoog Gerrit van Putten van het Instituut voor Veeteeltkundig Onderzoek te Zeist. J. van Capel, ‘Mens mag dier niet onbeperkt gebruiken’, De Volkskrant, 9 december 1972; ‘Slachtkippen zijn ook niet gelukkig’, Leeuwarder Courant, 12 december 1972; ‘Kippen worden gek en varkens kreupel’, Trouw, 13 januari 1973.

[5] ‘Landbouw verdedigt zich tegen aanval op bioindustrie’, Trouw, 7 december 1972.

[6] Dit gebeurde begin 1973 met de publicatie van de brochure Intensieve veehouderij en milieu. E.J. Krajenbrink, Het Landbouwschap. ‘Zelfgedragen verantwoordelijkheid’ in de land- en tuinbouw, 1945-2001 (z.j. 2005), p. 246.

[7] Handelingen II, 1973/74, 29 januari 1974, p. 2084; ibidem, 30 januari 1974, p. 2093.

[8] Kamerstukken II, 1974/75, 13227, nr. 2, 19 december 1974, p. 16, 26, 29 en 30.

[9] Aldus Arend Voortman (PvdA), Jan Beekmans (D’66), Bram van der Lek (PSP) en Dolf Coppes (PPR). Handelingen II, 1975/76, OCV 3 november 1975, p. 214-215.

[10] Handelingen II, 1975/76, OCV 3 november 1975, p. 233; Kamerstukken, II, 13227, nr. 5, 3 november 1975. De motie werd op 23 maart 1976 aangenomen. Alleen de fracties van de Boerenpartij en CPN stemden tegen. Handelingen II, 1975/76, 23 maart 1976, p. 3536.

[11] Handelingen II, 1975/76, OCV 3 november 1975, p. 236.

Het ‘staatsrechtelijk monstrum’ van Haya van Someren-Downer

Volgens een ongeschreven regel van het Nederlandse staatsrecht stelt de Eerste Kamer zich terughoudend op waar het gaat om het beoordelen van het beleid van een kabinet of bewindspersoon. Het is dan ook hoogst ongebruikelijk als de Senaat een poging doet om via een motie een uitspraak van de Tweede Kamer te corrigeren teneinde het kabinet te bewegen haar standpunt bij te stellen. Zo’n situatie deed zich eind 1979 voor in de Eerste Kamer en betrof de deelname van een Zuid-Afrikaans team aan de Paralympics, die in 1980 in Nederland zouden worden gehouden.

Sinds 1960 worden om de vier jaar naast de Olympische Spelen ook speciale Olympische Spelen voor Gehandicapten, ofwel de Paralympics, georganiseerd. Meestal vonden deze plaats in de stad waar ook de grote spelen hadden plaatsgevonden, maar voor de editie van 1980 had Moskou geen belangstelling.[1] Daarop spande de Nederlandse Invaliden Sportbond (NIS) zich in om de Spelen naar Nederland te halen. Op 23 juli 1977 werd bekend dat dit was gelukt. De Spelen zouden van 25 juni tot 5 juli 1980 plaatsvinden in Arnhem.

(meer…)

Eerste Kamerlid Ad Kaland en zijn verzet tegen een minderheidsenquête

Op dinsdag 27 april 1982 begon de Eerste Kamer aan het slothoofdstuk van een proces van grondwetsherziening, dat vijftien jaar eerder door het kabinet-De Jong was begonnen met het instellen van de Staatscommissie van Advies inzake de Grondwet en de Kieswet, beter bekend als de commissie-Cals/Donner. Op de agenda stonden 34 wetsvoorstellen die tezamen de bouwstenen vormden voor een nieuwe grondwet. Om het zo ver te laten komen, diende tijdens deze tweede lezing twee derde van de leden van de Eerste Kamer deze voorstellen goed te keuren. Vijf maanden eerder, op 12 november 1981, waren zij probleemloos de Tweede Kamer gepasseerd. In de Eerste Kamer werden de wetsontwerpen nog eens nauwkeurig tegen het licht gehouden. Niet alle leden konden op voorhand met alle voorstellen instemmen en brachten hun bezwaren naar voren tijdens de debatten. Voor 33 wetsontwerpen was de weerstand niet groot genoeg om de aanneming in gevaar te brengen. Voor het voorstel dat het enquêterecht moest regelen lag dat echter anders. Bij dat verzet speelde de woordvoerder – en latere fractievoorzitter – van het CDA in de Eerste Kamer Ad Kaland een hoofdrol.

(meer…)