Home » Artikelen (Pagina 2)
Categorie archieven: Artikelen
“Ik Vertrek”
Some Trends in Recent Emigration from the Netherlands
The Dutch interest in emigration has shown a marked increase in the last ten years. “Ik Vertrek” is a popular Dutch reality show which follows current emigrants through their migration experience. This show examines the intentions and aspirations of their fellow citizens; it follows them through their adventures and misfortunes, shows them assimilating into their new habitat, and then displays the final outcome of their decision to emigrate.
The show opens on the eve of the emigration; it is a familiar scenario. The emigrants explain why they want to leave the Netherlands and which goals they want to realize in their new country. We see their goodbyes to their colleagues and family and the actual start of their migration. We next observe them arriving in their new environment. Most of the emigrants aspire to establish a tourism-related business: a campground, a hotel, or a bed-and-breakfast. They have sold their home, and now it is necessary to reinvest all of that capital in their new business. In many cases they have to renovate old buildings before they can actually welcome their first guests and start earning money. They suffer many hardships during the first year in their new home, some of which may not have occurred if they had been more thoroughly prepared for their migration. Most emigrants say that they don’t regret their decision to move, btit some of them are obliged to return to the Netherlands because of financial or personal setbacks.
“Ik Vertrek” is an expression of a remarkable trend in Dutch migration figures. Between 2003 and 2007, for the first time since the 1950s, the Netherlands had a rise in emigration. Although most of these emigrants are former immigrants to the Netherlands who return to their country of origin, there are also a substantial number of native citizens who are leaving. According to recent research, the new emigrants have very different motives from those who left the country to emigrate to Canada and Australia in the 1950s. Whereas the traditional emigrants were in search of a better life for themselves and their children, the modern emigrant is predominantly dissatisfied with contemporary society. In “Ik Vertrek,” characters complain about overpopulation, criminality, restrictive regulations, and the bad behavior of the Dutch. People who leave the country are in search of the good life, tranquillity, space, nature, and friendly people. Earning more money is not important; one-third of the emigrants expect that their income will decrease. Qyality of life is in most cases more important than level of income.
Recent Dutch emigrants mainly go to other European countries (69 percent between 1999 and 2006). For many of them, emigration means moving to a place only ten to twenty kilometers outside the Dutch borders, to Belgium or Germany. In most cases they continue their social life and even their jobs in the Netherlands and don’t see themselves as emigrants. About 31 percent decide to move to other European countries, whereas only 15 percent emigrate overseas, to the United States, Canada, Australia, and New Zealand. France and Spain are very popular.
Mari Smits, ‘”Ik vertrek”: Some Trends in Recent Emigration from the Netherlands’ in: J.E. Nyenhuis, S.M. Sinke and R.P. Swierenga (ed.), Across Borders. Dutch Migration to North America and Australia (Holland, Michigan: Van Raalte Press, 2010), pp. 245-251.
”Door machtige organisatie alleen kunnen wij onze stem doen gelden”
Land- en tuinbouworganisaties in de Noordoostpolder, 1945-1995
Na de bevrijding gingen er in de Noordoostpolder stemmen op om niet, zoals voor de oorlog, als land- en tuinbouworganisaties afzonderlijk op te trekken, maar – onder het motto ‘eendracht maakt macht’ — één grote en sterke organisatie te vormen. Het kwam er niet van. Op 4 augustus 1945 kwamen drie nieuwe afdelingen tot stand van de Aartsdiocesane R.K. Boeren- en Tuindersbond (ABTB), de Christelijke Boeren- en Tuindersbond (CBTB) en de Overijsselse Landbouwmaatschappij (OLM). Vijftig jaar lang zouden de drie organisaties hun eigen weg kiezen in de behartiging van land- en tuinbouwbelangen in de Noordoostpolder. Het dilemma van eenheid of verdeeldheid vormde de rode lijn in de geschiedenis van de organisaties. In deze bijdrage zullen we nagaan waarom de boeren en tuinders in de polder ervoor kozen gescheiden op te treld(en en waarom het, ondanks de latente roep om eenheid, vijftig jaar duurde voor het zover was.
Mari Smits en Rolf van der Woude, ‘”Door machtige organisatie alleen kunnen wij onze stem doen gelden”. Land- en tuinbouworganisaties in de Noordoostpolder, 1945-1995′ in: W. den Boer e.a. (red.), ‘Een machtig arbeidsveld’. De opbouw van het kerkelijk leven in de Noordoostpolder (Gouda: Vereniging van Nederlandse Kerkgeschiedenis, 2008), pp. 185-207.
Postwar Migration from the Netherlands
Before the Second World War, the Netherlands had no real emigration tradition. Between 1840 and 1940, the population of the Netherlands grew from a little over five million to almost nine million, but throughout this period, only around 250,000 Dutch inhabitants emigrated (Broeze 1988). During the same period, eighteen million people emigrated from the British Isles (Ireland included) and ten million from Italy (Hofstede 1964). Pre-war Dutch emigration consisted mainly of the emigration of farmers. Studies were done to find a solution to the structural unemployment in agriculture and agricultural emigration seemed to be the bestoption (Hartland 1959). However, due to the global economie depression in the 1930s, the emigration of farmers was not very successful. It was only after the Second World War that the emigration situation in the Netherlands changed for the brief period of a decade. This large scale desire to emigrate, which reached its peak in 1948 when over 30% of the Dutch population was found favourably disposed to emigration, was in many ways unique, and emigration then became a policy issue in the Netherlands (Hofstede 1964; Duiker 1987). After the Second World War, the pre-war problems were still evident in the agrarian sector. But not only farmers wanted to emigrate in the post-war years. Thousands of Dutch citizens expressed a desire to go to such countries as Australia, New Zealand, Canada, and Brazil, and in 1952, more than 48,000 emigrants left the Netherlands.
J.W. Elferink & Mari Smits, `Post-War Migration from the Netherlands’ in: J. Klatter-Folmer, Dutch Overseas. Studies in maintenance and loss of Dutch as an immigrant language (Tilburg: Tilburg University Press, 1997), pp. 21-31.
Anthonie Colijn (1870-1932)
Boer, boerenvoorman, burgemeester
Op oudejaarsavond 1918 besloten de boeren in de omgeving van Amsterdam, verenigd in de regionale Bond van Melkveehouders geen melk meer aan de stad te leveren. Het was het begin van een hoog oplopend conflict dat als ‘de melkoorlog’ de geschiedenis in zou gaan. In deze strijd speelde het antirevolutionaire Tweede-Kamerlid- tevens burgemeester van Nieuwer-Amstel- Arie Colijn een cruciale rol, want het was Colijn die de boeren had aangezet de melklevering te stoppen. Deze melkoorlog illustreert hoe politici voor het dilemma kunnen komen te staan aan wie zij hun steun verlenen: hun directe achterban, de politieke partij die zij vertegenwoordigen of het landsbelang. In deze biografische schets van Arie Colijn staan dergelijke dilemma’s centraal.
Mari Smits, ‘Anthonie Colijn (1870-1932). Boer, boerenvoorman, burgemeester’ in: P.E. Werkman en R.E. van der Woude (red.), Wie in de politiek gaat, is weg? Protestantse politici en de christelijk-sociale beweging (Hilversum: Verloren 2009), pp. 151-176.
“Geef ons nu maar subsidie en bemoei je er verder niet mee”
Overheidssubsidie voor ontwikkelingsactiviteiten van de missie.
In 1949 maakte Nederland een bescheiden begin met wat nu ontwikkelingssamenwerking heet. De regering stelde geld beschikbaar voor hulpprogramma’s van de Verenigde Naties en ging later ook zelf deskundigen uitzenden naar ontwikkelingslanden. Het besluit om met ingang van 1965 activiteiten van niet-commerciële particuliere organisaties te subsidiëren was een volgende stap in de evolutie van het Nederlandse beleid inzake ontwikkelingssamenwerking. Voor het eerste jaar stelde de verantwoordelijke staatssecretaris I.N.Th. Diepenhorst 5 miljoen gulden beschikbaar, hetgeen neerkwam op 2% van het overheidsbudget voor ontwikkelingshulp. Heden ten dage is er voor hulpverlening via niet-gouvernementele organisaties een veelvoud aan middelen beschikbaar. Op de begroting van 2004 is ruim 450 miljoen euro gereserveerd voor medefinanciering, circa 11,8 % van het totale budget voor ontwikkelingssamenwerking. Particuliere ontwikkelingsorganisaties, waaronder het katholieke Cordaid, zijn in bijna veertig jaar tijd uitgegroeid tot een onmisbare schakel in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid.
Het is wel eens anders geweest.Lange tijd – zowel vóór als na 1965 – werden de initiatieven van particuliere zijde van overheidswege met de nodige reserve bejegend. Dat betrof niet alleen het werk van de missie en zending, maar ook dat van de in 1956 opgerichte Nederlandse Organisatie Voor Internationale Bijstand (NOVIB). Particuliere organisaties moesten hun plaats in het Nederlandse hulpbeleid bevechten bij politici maar vooral tegen de met de voorbereiding en uitvoering van dit beleid belaste ambtenaren. In dit artikel sta ik stil bij de rol die de missie heeft gespeeld bij de totstandkoming en uitbouw van het medefinancieringsprogramma en bij de wijze waarop vanuit het overheidsapparaat werd aangekeken tegen de pogingen van missieorganisaties om de subsidiecriteria te verruimen.
In de nog schaarse literatuur over de bijdrage van de missie aan de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking is vooral aandacht besteed aan de intenties en motieven van Nederlandse missieorganisaties. De rol van beleidsmakers – politici, maar vooral ambtenaren – kwam nauwelijks aan bod. Recent onderzoek in de archieven van de Nederlandse ministerraad en vooral het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken stelde mij in staat in dit artikel hun rol in kaart te brengen.
Mari Smits, ‘“Geef ons nu maar subsidie en bemoei je er verder niet mee”. Overheidssubsidie voor ontwikkelingsactiviteiten van de missie’ in: Trajecta 13 (2004), pp. 147-162.
Tevens verschenen in: Th. Clemens, P. Klep en L. Winkeler (red.) Moeizame moderniteit. Katholieke cultuur in transitie. Opstellen voor Jan Roes (1939-2003) (Nijmegen: Valkhof Pers, 2003), pp. 147-162.
‘Te veel brandweerman en te weinig architect’
Pierre Lardinois, lid van de Europese Commissie (1973-1977)
Op 1 januari 1973 begon Pierre Lardinois, daarvoor minister van Landbouw en Visserij in de kabinetten-De Jong en -Biesheuvel, aan de welhaast onmogelijke taak om Sicco Mansholt als eurocommissaris op te volgen. Zijn taak was het om de neveneffecten van het succes van diens beleid, zoals de zuiveloverschotten, terug te dringen. Ook moest hij bij voortduring het gevecht aangaan met deministers van Landbouw van de lidstaten,waaronder de latere president van Frankrijk Jacques Chirac, die met steunmaatregelen de nationale boerenbelangen verdedigde. Bij zijn afscheid eind 1976 beklaagde hij zich erover dat hij snakte naar een functie waarin hij de tijd zou krijgen om goed geïnformeerd beslissingen te nemen. ‘In de politiek kon ik het lang niet allemaal bijhouden.’ In zijn functie van landbouwcommissaris voelde hij zich te veel brandweerman en te weinig architect. Zijn
aankondiging dat hij zijn Europese topfunctie per 1 januari 1977 zou inruilen voor die van directievoorzitter van de Rabobank, riep nogal wat reacties op, omdat hij werd gezien als een van de weinigen die de enorme problemen in de Europese landbouw zouden kunnen aanpakken. Wat echter niet velen wisten was dat zijn overstap naar de bank al in het voorjaar van 1974 was beklonken.
Mari Smits, ‘”Te veel brandweerman en te weinig architect”. Pierre Lardinois, lid van de Europese Commissie (1973-1977)’ in: G. Voerman, B. van den Braak en C. van Baalen (red.), De Nederlandse eurocommissarissen (Amsterdam: Boom 2010), pp. 145-174.
“Op nieuw land een nieuwe maatschappij”
Verzuiling en ontzuiling bij de landbouworganisaties in Flevoland 1942-1995
Mari Smits en Rolf van der Woude
Toen pioniers de in 1942 langzaam maar zeker droogvallende Noordoostpolder ontgonnen, waren zij zich er van bewust niet alleen ie werken voor een nieuw bestaan, maar ook aan een nieuwe samenleving. En men had idealen. Het ‘Nieuwe Land’ zou anders en beter worden dan het ‘Oude Land’.
De bevolking is hier anders opgegroeid dan op het oude land. in de jaren van samenwerking hebben we elkaar leren waarderen en begrijpen. De wil voor samenwerking is aanwezig. Alles wordt hier opnieuw opgebouwd. Men kan het vormen van groepen en seheidingen voorkomen’, meende landbouwvoorman W.G. de Feijter in 1946.
De nieuwe polderbewoners waren nuchter genoeg om in te zien dat zij veel van de structuren, organisatievormen en instanties van het oude land zouden moeten overnemen en aan een aantal waren zij ook zeer gehecht. Maar ‘zich bewust, dat in de Noordoostpolder een jonge levens- en werkgemeenschap zich geleidelijk en liefst harmonisch moet vormen’, was men van oordeel dat ‘de eendracht en samenwerking van alle richtingen voorop ZOI.l moeten stalln’.’ Was dit ideaalvan eendracht, harmonie en samenwerking haalbaar? Het antwoord ligt voor een niet gering deel besloten in de manier waarop polderbewoners omgingen met modernisering en de daarin besloten processen van verzuiling en ontzuiling. Dit artikel wil dat perspectief op drie belangrijke momenten schetsen in de geschiedenis van Flevoland, waarbij de nadruk ligt op de land- en tuinbouworganisaties.
Mari Smits en Rolf van der Woude, ‘”Op nieuw land een nieuwe maatschappij”. Verzuiling bij de landbouworganisaties in Flevoland 1942-1995’ in: Geïnspireerde organisaties. Cahier over de geschiedenis van de christelijk-sociale beweging, no. 7 (2007), pp. 45-69.
Welbegrepen eigenbelang of beginsel?
Katholieke boerenbonden en hun coöperaties
De naam van de eerste Nederlandse landbouwcooperatie, de aankoopcooperatie ‘Welbegrepen eigenbelang’, opgericht in het Zeeuws-Vlaamse Aardenburg in 1817, geeft aan wat de initiatiefnemers vooral voor ogen stond. Door samen te werken trachtte men bij leveranciers een prijsvoordeel te bedingen die men als individuele klant bij de aankoop van kleine hoeveelheden nooit had gekregen. Dit streven naar gezamenlijk voordeel werd de basis van het succes van de cooperatieve beweging in de Nederlandse landbouw tot op de dag van vandaag. Toch heeft niet overal een direct economisch belang aan de wieg gestaan van cooperaties.
vanaf 1896 werden door de katholieke bocrenbonden eigen cooperaties opgericht. Deze cooperaties maakten deel uit van een katholiek boerenbondsnetwerk, waarbij katholieke opvattingen over de plaats van economische instellingen binnen de agrarische belangenbehartiging een centrale rol speelden. In deze bijdrage wil ik niet zozeer stilstaan bij de ontwikkeling van de katholieke landbouwcooperaties, maar vooral nagaan welke rol zij gespeeld hebben in de geschiedenis van de katholieke boerenbonden – waarmee ik doel op de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond en zijn gewestelijke organisaties ABTB, LLTB, LTB en NCB en hun voorgangers en omgekeerd. Vooral de verschuivingen in opvattingen over de plaats van cooperaties in het katholiek organisatiemodel krijgt ruime aandacht.
Mari Smits, ‘Welbegrepen eigenbelang of beginsel? Katholieke boerenbonden en hun coöperaties’ in: Niet voor het gewin. Cahier over de geschiedenis van de christelijk-sociale beweging, no. 6 (2005), pp. 53-67.
Farmers under Pressure
Recent emigration of Dutch Farmers
Op 21 september 2001 hield ik op uitnodiging van de Deense Vereniging voor Landbouwgeschiedenis (Landbohistorisk Selskab) in Tisvildeleje, 60 kilometer ten noorden van Kopenhagen, een lezing over de recente emigratie van Nederlandse boeren. Aanleiding voor de uitnodiging was een recente studie van twee Deense onderzoekers, die studie hadden gedaan over de integratie van de vele Nederlandse boeren die zich in de jaren negentig in Denemarken (met name in het zuidwesten van Jutland) hadden gevestigd en een modern landbouwbedrijf hadden opgebouwd. Mijn bijdrage werd een jaar later gepubliceerd in het Deense landbouwhistorische tijdschrift Bol og By.
‘Farmers under pressure. Recent emigration of Dutch farmers’ in: Bol og By. Landbohistorisk Tidsskrift (Denemarken) (2002), nr. 1, p. 65-74.
‘God, huisgezin en eigendom’
De transformatie van de Nederlandsche Boerenbond van een
christelijke naar een katholieke organisatie (1896-1920)
‘Eén christelijke Boerenbond van katholieken en protestanten! Wie het heeft uitgedacht, weet ik niet. Het doet ook niets
ter zake. Maar het is een mislukking gebleken. Het Christendom boven geloofsverdeeldheid is ook in den Boerenbond uitgeloopen op wegdoezeling van alle geloof.’ Met deze woorden trachtte geestelijk adviseur H.A.P.C. van der Waarden de katholieke boeren en tuinders, die voorheen lid waren van de christelijke provinciale boerenbonden in het aartsbisdom (de Geldersche, de Overijsselsche en de Stichtsche Boerenbond), over te halen zich aan te sluiten bij de op 23 augustus 1917 opgerichte Aartsdiocesane R. K. Boeren- en Tuindersbond (ABTB). Het samengaan van katholieken en protestanten in één bond zou volgens Van der Waarden tot gevolg hebben gehad dat de katholieke boeren niet geleerd was het geloof toe te passen op het maatschappelijke leven, “en zijn heilzamen invloed ook daarin tot zijn recht te laten komen.” Voortaan zouden de katholieke boeren georganiseerd worden in parochiële afdelingen, waarbij de pastoor of kapelaan als geestelijk adviseur een prominente rol zou spelen.
Mari Smits, ‘”God, huisgezin en eigendom”. De transformatie van de Nederlandsche Boerenbond van een
christelijke naar een katholieke organisatie (1896-1920)’, in: Trajecta 3(1994), no. 3, pp. 233-251.
Recente reacties