Katholieke boerenbonden en hun coöperaties
De naam van de eerste Nederlandse landbouwcooperatie, de aankoopcooperatie ‘Welbegrepen eigenbelang’, opgericht in het Zeeuws-Vlaamse Aardenburg in 1817, geeft aan wat de initiatiefnemers vooral voor ogen stond. Door samen te werken trachtte men bij leveranciers een prijsvoordeel te bedingen die men als individuele klant bij de aankoop van kleine hoeveelheden nooit had gekregen. Dit streven naar gezamenlijk voordeel werd de basis van het succes van de cooperatieve beweging in de Nederlandse landbouw tot op de dag van vandaag. Toch heeft niet overal een direct economisch belang aan de wieg gestaan van cooperaties.
vanaf 1896 werden door de katholieke bocrenbonden eigen cooperaties opgericht. Deze cooperaties maakten deel uit van een katholiek boerenbondsnetwerk, waarbij katholieke opvattingen over de plaats van economische instellingen binnen de agrarische belangenbehartiging een centrale rol speelden. In deze bijdrage wil ik niet zozeer stilstaan bij de ontwikkeling van de katholieke landbouwcooperaties, maar vooral nagaan welke rol zij gespeeld hebben in de geschiedenis van de katholieke boerenbonden – waarmee ik doel op de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond en zijn gewestelijke organisaties ABTB, LLTB, LTB en NCB en hun voorgangers en omgekeerd. Vooral de verschuivingen in opvattingen over de plaats van cooperaties in het katholiek organisatiemodel krijgt ruime aandacht.
Mari Smits, ‘Welbegrepen eigenbelang of beginsel? Katholieke boerenbonden en hun coöperaties’ in: Niet voor het gewin. Cahier over de geschiedenis van de christelijk-sociale beweging, no. 6 (2005), pp. 53-67.
Recente reacties